Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het door X bv voor D bv opgeofferde bedrag moet worden vastgesteld op € 119,1, en het liquidatieverlies op € 94,2 mln. Omdat er sprake is van een waardedaling van de deelneming in de zin van art. 13d lid 4 Wet VPB 1969 kan het liquidatieverlies niet in aanmerking worden genomen.

Belanghebbende, X bv, vormt een f.e. voor de VPB met D bv, E bv en F bv. De aandelen in G AG, die door D bv worden gehouden, behoren niet tot de f.e. D bv draagt in 2009 haar activa en passiva, binnen de f.e., met uitzondering van de aandelen G AG, over aan X bv. Het eigen vermogen van D bv bedraagt op dat moment € 119,1 mln. D bv wordt vervolgens ontvoegd uit de f.e. en korte tijd later geliquideerd. X bv ontvangt een liquidatie-uitkering van € 24,9 mln. In haar VPB-aangifte voor het boekjaar 2008/2009 geeft X bv een liquidatieverlies van € 94,2 mln aan. X bv gaat daarbij uit van een opgeofferd bedrag van € 119,1 mln minus de liquidatie-uitkering. De inspecteur is het daar niet mee eens.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat het door X bv voor D bv opgeofferde bedrag moet worden vastgesteld op € 119,1 mln, en het liquidatieverlies op € 94,2 mln. Volgens de rechtbank blijkt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad dat goed koopmansgebruik niet dwingt tot aanpassing van de boekwaarde van een activum als het resultaat van die aanpassing niet in aanmerking dient te worden genomen bij het bepalen van de belastbare winst van het jaar waarin de aanpassing zou moeten plaatsvinden. De rechtbank wijst er daarbij op dat D bv, doordat de deelnemingsvrijstelling van toepassing was, er voor kon kiezen om haar deelneming in G AG te blijven waarderen op de oorspronkelijke boekwaarde van € 104,7 mln. Vervolgens stelt de rechtbank echter vast dat het liquidatieverlies niet in aanmerking kan worden genomen bij het bepalen van de belastbare winst. De rechtbank overweegt daarbij dat het liquidatieverlies, op grond van art. 13d lid 4 Wet VPB 1969, slechts in aanmerking wordt genomen voor zover het verlies het bedrag van de waardedaling overtreft. Volgens de rechtbank is het echter onduidelijk of de waarde van G AG, zoals die tot uitdrukking komt in de liquidatie-uitkering aan X bv (€ 10,5 mln), dient te worden vergeleken met de fiscale boekwaarde ten tijde van de ontvoeging uit de f.e. (€ 104,7 mln), of met de werkelijke waarde op dat moment (ten hoogste € 10,5 mln). Aan de hand van ratio van art. 13d lid 4 Wet VPB 1969 stelt de rechtbank vast dat moet worden vergeleken met de fiscale boekwaarde ten tijde van de ontvoeging van D bv uit de f.e., zodat er sprake is van een waardedaling van de deelneming, en het liquidatieverlies niet in aanmerking kan worden genomen. De rechtbank handhaaft de aanslag.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.25

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 13d

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 23 januari

23

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen