De Hoge Raad oordeelt dat de waarde van de grond op de openingsbalans per 1 januari 2001 wordt bepaald door de feiten en omstandigheden op die datum. Uit de maatschapsakte volgt dat de grond niet meer in vrij opleverbare staat verkeerde.
Mevrouw X gaat in 2001 een maatschap aan met haar echtgenoot, die een akkerbouwbedrijf uitoefent. X brengt het gebruik en genot van percelen bouwland in. X neemt de percelen op haar openingsbalans op voor de waarde in vrij opleverbare staat. De echtgenoot overlijdt in 2009 en X staakt haar onderneming in 2010. In geschil is de hoogte van haar stakingswinst. Volgens de inspecteur is de fiscale boekwaarde van de grond – rekening houdend met het langdurige gebruiksrecht – slechts 50% van de waarde in vrij opleverbare staat. Hof Amsterdam oordeelt dat X bij de waardering van de grond rekening met het gebruiksrecht had moeten houden, zodat de stakingswinst - conform het standpunt van de inspecteur – fors hoger wordt. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de waarde van de grond op de openingsbalans per 1 januari 2001 wordt bepaald door de feiten en omstandigheden op die datum. Uit de maatschapsakte blijkt volgens het hof dat de grond niet meer in vrij opleverbare staat verkeerde. Dit is zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard dat dit in cassatie niet op juistheid kan worden onderzocht. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 14 april
Uitsluiting Nieuwsbrief: Uitsluiting Nieuwsbrief