Belanghebbende (X) geeft in 2003 opdracht voor de bouw van een motorkruiser. Eind 2003 verzoekt belanghebbende de inspecteur om een btw-nummer af te geven. Belanghebbende brengt vervolgens de btw, die aan hem in rekening is gebracht voor de bouw van de boot, in aftrek. In 2007 stelt de inspecteur een boekenonderzoek bij belanghebbende in. Volgens de inspecteur blijkt uit het onderzoek dat belanghebbende geen btw-ondernemer is, omdat de terbeschikkingstelling van de motorkruiser niet is gericht op het duurzaam verkrijgen van opbrengst. Hij legt vervolgens een btw-naheffingsaanslag van € 62.623 op. Rechtbank Leeuwarden verklaart belanghebbendes beroep ongegrond.
Hof Leeuwarden (MK, 13 maart 2012, 11/00018, V-N 2012/39.1.3) oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de motorkruiser na de oplevering (deels) in gebruik heeft genomen voor het verrichten van economische activiteiten. Het hof wijst er hierbij op dat de omstandigheden waaronder belanghebbende de motorkruiser verhuurt, in grote mate afwijken van de omstandigheden waaronder een doorsnee charterbedrijf een vergelijkbaar motorjacht verhuurt. Verder acht het hof nog van belang dat belanghebbende de boot pas in 2006 is gaan verhuren. Het hof verwerpt hierbij de stelling van belanghebbende dat hij de boot in 2005 nog niet kon verhuren, omdat er nog gebreken aan kleefden. Volgens het hof waren de gebreken namelijk niet dermate ernstig dat de boot niet kon worden verhuurd. Verder had de bouwer aangegeven dat hij bereid was om de gebreken op korte termijn te verhelpen. Ook acht het hof nog van belang dat de boot tot 17 augustus 2007 uitsluitend voor privégebruik was verzekerd. Belanghebbende heeft volgens het hof dan ook geen recht op aftrek van de voorbelasting. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 7
Wet op de omzetbelasting 1968 15