De heer X is in dienstbetrekking werkzaam en ontvangt daarnaast een WAO-uitkering. Aan X is in februari 2007 een IB-aanslag over 2005 opgelegd met een arbeidskorting van € 273. X stelt dat de arbeidskorting op € 557 moet worden gesteld. Volgens X moet zijn WAO-uitkering namelijk op één lijn worden gesteld met uitkeringen wegens tijdelijke werkloosheid. Rechtbank Haarlem handhaaft de aanslag. X gaat in hoger beroep. Hof Amsterdam oordeelt dat in het midden kan blijven waarom X in de WAO is beland en dat het de inspecteur hoe dan ook niet vrijstaat om uit te gaan van een andere feitelijke situatie dan die zich in werkelijkheid heeft voorgedaan. De WAO-uitkering is dus terecht uitgesloten van de berekeningsgrondslag voor de arbeidskorting. X beroept zich ook vergeefs op het vertrouwensbeginsel. Het maakt niet uit dat X in andere jaren wel arbeidskorting voor de uitkering heeft gekregen. In 2002 tot en met 2004 werd de uitkering namelijk als loonsubsidie uitbetaald aan de werkgever en over 2006 en 2007 zijn de aangiften van X gevolgd zonder dat sprake was van een bewuste standpuntbepaling. X voert wel terecht aan dat de rechtbank zijn grief tegen de heffingsrente niet heeft behandeld. De heffingsrente is echter juist berekend. Het doet er niet toe dat X er in mei 2006 al een (spontane) betaling voor de aanslag heeft gedaan. Het tijdstip van betaling speelt namelijk geen enkele rol bij het vaststellen van deze rente. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 1.7a
Algemene wet bestuursrecht 30f
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 22 november