Het Hof van Justitie EU oordeelt dat het grensoverschrijdend lenen om niet van een auto onder het kapitaalverkeer in de zin van art. 56 EG-Verdrag valt.

Mevrouw Van Putten, de heer Mook en mevrouw Frank zijn inwoners van Nederland. Aan alle drie is een bpm-naheffingsaanslag opgelegd, aangezien ze een korte privérit maakten in een gratis - van een familielid of van een bekende - geleende auto. Van Putten en Mook hebben de Nederlandse nationaliteit en reden in een auto met een Belgisch, respectievelijk een Duits kenteken. Frank heeft de Duitse nationaliteit en reed in een auto met een Duits kenteken. Van Putten en Frank reden op de Nederlandse weg. Mook reisde heen en weer tussen Nederland en Duitsland. De Hoge Raad (12 november 2010, nr. 08/04259, V-N 2010/58.23; nr. 08/04991, V-N 2010/58.24; nr. 09/01693, V-N 2010/58 25) wil van het Hof van Justitie EU weten of - gelet op art. 18 EG-verdrag (thans art. 21 WVEU) - sprake is van door het gemeenschapsrecht beheerste situaties. Het Hof van Justitie EU oordeelt dat het grensoverschrijdend lenen om niet van een auto onder het kapitaalverkeer in de zin van art. 56 EG-Verdrag valt. De naheffingen zijn in strijd met het vrije kapitaalverkeer binnen de EU, aangezien de auto's kennelijk niet zijn bestemd om hoofdzakelijk op het Nederlandse grondgebied duurzaam te worden gebruikt of daar feitelijk duurzaam te worden gebruikt. De verwijzende rechter noch de Nederlandse regering heeft namelijk gewezen op andere dwingende redenen van algemeen belang die de heffing zou kunnen rechtvaardigen. Het maakt niet uit dat de Hoge Raad zijn vragen formeel had beperkt tot de uitlegging van art. 18 EG-Verdrag.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Belastingheffing van motorrijtuigen

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie

0

Gerelateerde artikelen