Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat de waarde van de aandelen in de Tsjechische vennootschap hoger was dan de aankoopsom.

X verkoopt in 2011 aandelen in een Tsjechische vennootschap. In geschil is de verkrijgingsprijs van deze aandelen. Volgens de inspecteur heeft X de aandelen in 2010 gekocht voor het nominaal statutair geplaatste kapitaal van € 1961. De IB-navorderingsaanslag met een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang is vastgesteld op € 388.444. Volgens Rechtbank Noord-Nederland maakt X aannemelijk dat de verkrijgingsprijs € 214.171 hoger is, omdat bij de aankoop van de aandelen vorderingen zijn verrekend die X op zijn oude Tsjechische zakencompagnon had. Het beroep is gegrond en hij krijgt ook een immateriële schadevergoeding van € 2500. Beide partijen gaan in hoger beroep.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat de waarde van de aandelen in 2010 hoger was dan de aankoopsom. Er zijn namelijk geen financiële stukken overgelegd en X verklaart op de zitting dat hij bij de aankoop ook niet wist wat de waarde was en wat er zich precies in de vennootschap afspeelde. Bovendien is niet komen vast te staan dat, en zo ja wanneer, X uiteindelijk afstand heeft gedaan van zijn vorderingen. De waarde van de vorderingen is ook niet duidelijk. Als het klopt dat de zakencompagnon volgens X destijds – mede door ziekte – ‘technisch failliet’ was, dan waren de vorderingen ook niks waard. Het beroep van de inspecteur is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 4.22

Wet inkomstenbelasting 2001 4.21

Wet inkomstenbelasting 2001 4.19

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 10 juni

Informatiesoort: VN Vandaag

23

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen