Hof Amsterdam oordeelt in hoger beroep dat art. 66 SW 1956, zoals die gold tot 1 januari 1985, niet meer op het onderhavige geval van toepassing is. Voorafgaand aan de invoering van de huidige onbeperkte navorderingstermijn was de bevoegdheid tot navorderen dus reeds (in 1994) vervallen. Mevrouw X heeft vanwege de vernietiging van de aanslag wel recht op vergoeding van invorderingsrente.

Erflater, de heer H, is overleden in 1982. H woonde toen in Nederland. Belanghebbende, zijn echtgenote mevrouw X, en haar drie kinderen waren ieder voor een kwart gerechtigd tot de nalatenschap van H. Begin 2012 meldt X aan de Belastingdienst dat H bij zijn overlijden beschikte over buitenlands vermogen. Dit vermogen bestond uit een belang in een Indonesisch concern en uit banktegoeden. In geschil is of in 2014 terecht een navorderingsaanslag successierecht is opgelegd naar een belastbare verkrijging van f 30.077.561 (€ 13.648.602). Volgens Rechtbank Noord-Holland heeft de wetgever geen terugwerkende kracht aan de wijziging van art. 66 SW 1956 willen toekennen voor gevallen waarin de navorderingsbevoegdheid vóór 1 januari 2012 reeds was komen te vervallen. De inspecteur gaat in hoger beroep, maar trekt gelet op HR 3 maart 2017, nr. 16/03506, V-N 2017/13.18, TaxVisions editie 10 maart 2017,  zijn primaire standpunt in. Op grond van het toenmalige art. 66 SW 1956 is er volgens hem bij een onvolledige of onjuiste aangifte pas sprake van verjaring na vijf jaren, te rekenen van de dag waarop de onjuistheid of onvolledigheid ter kennis van de inspecteur is gekomen.

Hof Amsterdam oordeelt dat art. 66 SW 1956, zoals die gold tot 1 januari 1985, niet meer op het onderhavige geval van toepassing is. Voorafgaand aan de invoering van de huidige onbeperkte navorderingstermijn per 1 januari 2012 was de bevoegdheid tot navorderen dus reeds - en wel in 1994 - vervallen. X heeft vanwege de vernietiging van de aanslag op grond van art. 28 Inv. 1990 (tekst 2012) - anders dan zij zelf kennelijk meent - wel recht op vergoeding van invorderingsrente. De aanslag heeft namelijk betrekking op een (materiële) belastingschuld die is ontstaan vóór 1 januari 2013. In aanvulling hierop kan X echter geen vergoeding claimen van een gemist (hoger) beleggingsrendement (zie HR 2 september 2005, nr. C04/104, V-N 2005/43.7) of andere materiële schade. Het hoger beroep van de inspecteur en het incidentele hoger beroep van X zijn ongegrond.

Lees ook het thema Navordering.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Invorderingswet 1990 28

Successiewet 1956 66

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Invordering, Schenk- en erfbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

3

Gerelateerde artikelen