Hof Amsterdam oordeelt dat het verzoek om een proceskostenvergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand terecht is afgewezen. Het is niet aannemelijk dat de processtukken door een ander zijn opgesteld. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk, omdat het duidelijk niet kan slagen (art. 80a lid 1 Wet RO).

Aan X is een beschikking invorderingsrente opgelegd van € 34. Volgens Rechtbank Noord-Holland is de rente juist berekend. Wegens het overschrijden van de redelijke termijn krijgt X wel een immateriële schadevergoeding van € 500 alsmede een griffierechtvergoeding van € 48. X krijgt geen proceskostenvergoeding, omdat hij niet van een derde professionele bijstand heeft gekregen. Daarnaast is X' handelen gericht op het creëren van verwarring, het uitlokken van fouten en van meer procedures, om ook op die manier (op onderdelen) uiteindelijk weer aanspraak op (proceskosten)vergoedingen te kunnen maken. X gaat in hoger beroep.

Hof Amsterdam (V-N 2023/19.1.5) oordeelt dat het verzoek om een proceskostenvergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand terecht is afgewezen. Het is niet aannemelijk dat de processtukken door een ander dan X zijn opgesteld. Bovendien is de gestelde gemachtigde – een gepensioneerde vrachtwagenchauffeur – geen beroepsmatige rechtsbijstandverlener. Het in hoger beroep geconstateerde verschil van tien dagen leidt niet tot een lager bedrag aan invorderingsrente. X heeft wel recht op de vergoeding van zijn reiskosten voor het bijwonen van de zitting in eerste aanleg en wettelijke rente daarover bij niet-tijdige vergoeding (zie 22/00096). Slechts in zoverre is X' beroep van gegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk, omdat het duidelijk niet kan slagen (art. 80a lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Instantie: Hoge Raad

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 14 maart

Informatiesoort: VN Vandaag

302

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen