Belanghebbende, X, is het niet eens met de aanslag afvalstoffenheffing 2008. In geschil is of de verordening reinigingsheffingen 2008 van de gemeente Duiven, waarin zowel de heffing van reinigingsrechten als de afvalstoffenheffing is geregeld, onverbindend is omdat de opbrengst van de afvalstoffenheffing meer dan kostendekkend zou zijn. Hof Arnhem-Leewarden beantwoordt deze vraag ontkennend. In cassatie komt X op tegen het hofoordeel dat 40% van de kosten van het reinigen van het openbaar gebied mag worden aangemerkt als ‘last ter zake'.
De Hoge Raad oordeelt dat gemeenten de kosten van het bestrijden van zwerfafval (gedeeltelijk) kunnen onderbrengen in de gemeentelijke afvalstoffenheffing. Tot de kosten die verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen kunnen ook worden gerekend de kosten van het voorkomen, beperken en opruimen van zwerfafval, voor zover die kosten worden opgeroepen door huishoudelijke afvalstoffen. Het oordeel van het hof dat de post ‘reinigen openbaar gebied' met betrekking zal hebben op het verwijderen van huishoudelijke afvalstoffen uit het openbaar gebied en dat de toerekening daaraan van 40% van die post niet te hoog is, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan overigens, als van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het oordeel is ook niet onvoldoende gemotiveerd. Verder oordeelt de Hoge Raad dat het hof bij toetsing aan de opbrengstlimiet zich onmiskenbaar heeft gebaseerd op art. 15.33 van de Wet milieubeheer. Terecht heeft het hof bij zijn toetsing dezelfde uitgangspunten voor de verdeling van de stelplicht en bewijslast gehanteerd als die gelden voor de toetsing aan de opbrengstlimiet van art. 229b Gemeentewet.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hoge Raad
Editie: 26 mei