Volgens de Hoge Raad heeft het hof ten onrechte de correctie van het belastbare bedrag van X bv, vanwege de vrijval van een vervangingsreserve, zowel voor het jaar 1996 als 1997 in stand gelaten.

X bv heeft in het jaar 1997 en in voorgaande jaren diverse onroerende zaken verkocht en daarbij boekwinsten behaald. Daarvoor heeft zij een vervangingsreserve in de zin van artikel 14 Wet IB 1964 gevormd. X bv heeft over het jaar 1997 aangifte vennootschapsbelasting gedaan. Bij het opleggen van de aanslag heeft de inspecteur het door X bv aangegeven belastbare bedrag gecorrigeerd met onder andere, ter behoud van rechten, een tweetal in het jaar 1992 gevormde, vervangingsreserves tot een totaalbedrag van € 866.957. De inspecteur heeft deze correctie ook toegepast voor het jaar 1996. Hof 's-Hertogenbosch heeft in zijn uitspraak voor dat jaar van 18 april 2013, nr. 11/00104, geoordeeld dat die vrijval van de vervangingsreserves terecht in aanmerking is genomen. X komt uiteindelijk in cassatie en stelt dat het hof ten onrechte de correctie vanwege de vrijval zowel voor het jaar 1996 als 1997 in stand heeft gelaten. Volgens de Hoge Raad vloeit uit het tussen dezelfde partijen gewezen arrest (nr. 13/02592), betreffende de aan X bv opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1996,  voort dat de vervangingsreserve in dat jaar is afgenomen met € 866.957 en dat de winst van het jaar 1996 met dat bedrag wordt verhoogd. Het is dan onjuist om dit bedrag in het jaar 1997 aan de winst toe te voegen. De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad doet de zaak zelf af. Het beroep in cassatie van X bv is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 26 mei

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen