X woont in het jaar 2007 samen met haar partner A. Er is niet gekozen voor fiscaal partnerschap. In haar aangifte ib/pvv over 2007 brengt X een gift van € 5000 in aftrek die zij zou hebben gedaan aan Stichting C. A is voorzitter van deze stichting en zijn ex-echtgenote B is penningmeester. Stichting C is niet aangewezen als een algemeen nut beogende instelling. De inspecteur weigert de giftenaftrek. Rechtbank Haarlem verklaart het beroep van X ongegrond. X komt in hoger beroep. Hof Amsterdam overweegt vooraf dat de rechtbank de zaak van X niet had mogen voegen met de zaak van A. He belastingprocesrecht verdraagt zich er niet mee dat zaken van verschillende belanghebbenden worden gevoegd. Het hof heeft de gevoegde zaken van X en A daarom gesplitst. Volgens het hof heeft de inspecteur de giftenaftrek terecht geweigerd. X heeft niet bewezen dat er daadwerkelijk sprake is geweest van een gift. Het door haar overgelegde bankafschrift waaruit een geldopname op 19 juli 2006 blijkt van € 5000 is daartoe onvoldoende. Het blijkt nergens uit dat X dit bedrag aan Stichting C heeft gegeven (en dus niet voor andere doeleinden heeft aangewend), laat staan dat dit (pas) in 2007 is gebeurd. Het ligt ook niet voor de hand dat op 19 juli 2006 een bedrag van € 5000 wordt opgenomen om dit bedrag vervolgens tenminste vijf maanden later (in 2007) aan Stichting C te geven. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.39
Wet inkomstenbelasting 2001 6.35
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 2 april