De heer X (belanghebbende) is directeur en 100% aandeelhouder van een holding. Deze houdt 80% van de aandelen in A bv. A bv houdt 100% van de aandelen in B bv. De holding houdt tevens 100% van de aandelen in C bv. X en de vennootschappen zijn vanaf 1 januari 2003 een fiscale eenheid voor de BTW. In januari 2007 zijn de aandelen van de holding gecertificeerd. Op 9 mei 2007 meldt de accountant van X de beëindiging van de fiscale eenheid. In september 2007 wordt een BTW-naheffingsaanslag over 2007 opgelegd aan de fiscale eenheid. Alle vennootschappen zijn inmiddels failliet. In geschil is of X terecht voor de aanslag hoofdelijk aansprakelijk is gesteld en wel voor de periode tot en met 9 mei 2007. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X terecht aansprakelijk is gesteld, ondanks dat X en de vennootschappen volgens het arrest Van der Steen (HvJ EU 18 oktober 2007, nr. C-355/06, V-N 2007/48.19) nimmer hebben voldaan aan de voorwaarden voor de fiscale eenheid. De fiscale eenheid is pas beëindigd na de melding van de accountant en niet reeds door het ter registratie aanbieden van de stukken van de certificering. Het niet doorzenden van de akten door de inspecteur registratie en successie kan evenmin worden aangemerkt als een aan de BTW-inspecteur aan te merken verzuim (HR 11 november 2005, nr. 40056, V-N 2006/1.39). De hoofdelijke aansprakelijkheid van X geldt dus tot het moment dat de inspecteur er van in kennis is gesteld dat op grond van gewijzigde omstandigheden de fiscale eenheid niet langer bestond. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 7
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Invordering
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 2 april