De moeder van X (belanghebbende) heeft in april 2001 ‘vrij van recht' geschonken aan een ANBI een aanspraak op een vijf jaar durende lijfrente in de vorm van certificaten van aandelen. De lijfrente is afhankelijk van het leven van de moeder en de broer van X. Nadat de moeder van X in 2002 is overleden voeren de erfgenamen na de afwikkeling van de nalatenschap de lijfrenteverplichting uit. De voldoening van de tweede uitkering vindt niet in 2002, maar gelijktijdig met de voldoening van de derde termijn, in 2003 plaats. Hof Amsterdam oordeelt dat X in 2003 giftenaftrek mag toepassen voor de derde termijn en dat hij ook recht heeft op toepassing van de giftenaftrek voor het voldoen van het daarmee samenhangende schenkingsrecht (naar rato van zijn aandeel in de nalatenschap, namelijk 17%). De tweede termijn is niet aftrekbaar in 2003 omdat deze al in 2002 rentedragend is geworden en reeds toen aftrekbaar was.
Advocaat-Generaal Niessen is van mening dat X na het overlijden van zijn moeder recht heeft op giftenaftrek voor de betaling van de tweede en derde termijn van de lijfrenteverplichting. Ook de tweede termijn is aftrekbaar in 2003, te weten het jaar van terbeschikkingstelling. De staatssecretaris stelt tevergeefs dat de betalingen die X heeft gedaan niet zijn gedaan uit vrijgevigheid en daarom niet aangemerkt kunnen worden als (periodieke) giften. De A-G overweegt dat er sprake was van vrijgevigheid van de moeder toen zij in april 2001 bij notariële akte van schenking de verplichting aanging om de verstrekkingen jaarlijkse uit te keren. Wanneer een dergelijke overeenkomst tot stand is gekomen, is de schuldenaar verplicht tot het doen van de desbetreffende uitkeringen, ongeacht of deze degene is die de overeenkomst is aangegaan dan wel diens rechtsopvolger. Verder overweegt de A-G nog dat het feit dat de termijn over 2002 pas in 2003 is voldaan, niet betekent dat de uitkeringen niet voldoen aan de eis dat zij ‘vast en gelijkmatig' moeten zijn. Ten onrechte heeft het hof echter ook giftenaftrek toegestaan voor een evenredig aandeel in de aanslag schenkingsrecht. X heeft het bedrag daarvan immers niet geschonken maar de verplichting tot betaling uit de nalatenschap verkregen, zodat de betaling daarvan niet kan worden aangemerkt als ‘andere gift'.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.40
Wet inkomstenbelasting 2001 6.38
Wet inkomstenbelasting 2001 6.35
Wet inkomstenbelasting 2001 6.34
Wet inkomstenbelasting 2001 3.144
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 3 juli