De moeder van X heeft in 2001 ‘vrij van recht' geschonken aan een ANBI een aanspraak op een vijf jaar durende lijfrente in de vorm van certificaten van aandelen. De lijfrente is afhankelijk van het leven van de moeder en de broer van X. Nadat de moeder van X in 2002 is overleden, voeren de erfgenamen na de afwikkeling van de nalatenschap de lijfrenteverplichting uit. De Hoge Raad stemt in met het oordeel van Hof Amsterdam dat X de giftenaftrek van zijn overleden moeder geldend kan maken.

De moeder van X (belanghebbende) heeft in 2001 ‘vrij van recht' geschonken aan een ANBI een aanspraak op een vijf jaar durende lijfrente in de vorm van certificaten van aandelen. De lijfrente is afhankelijk van het leven van de moeder en de broer van X. Nadat de moeder van X in 2002 is overleden, voeren de erfgenamen na de afwikkeling van de nalatenschap de lijfrenteverplichting uit. De voldoening van de tweede uitkering vindt niet in 2002, maar gelijktijdig met de voldoening van de derde termijn, in 2003 plaats. Hof Amsterdam oordeelt dat X in 2003 giftenaftrek mag toepassen voor de derde termijn en dat hij ook recht heeft op toepassing van de giftenaftrek voor het voldoen van het daarmee samenhangende schenkingsrecht. De tweede termijn acht het hof niet aftrekbaar in 2003, omdat deze al in 2002 rentedragend is geworden en reeds toen aftrekbaar was.

De Hoge Raad stemt in met het oordeel van Hof Amsterdam dat X de giftenaftrek van zijn overleden moeder geldend kan maken. De staatssecretaris stelt tevergeefs dat niet voldaan wordt aan twee eisen voor aftrek van periodieke giften, namelijk vrijgevigheid en vermogensverschuiving. Of aan deze twee eisen wordt voldaan, moet volgens de Hoge Raad worden bepaald naar de situatie op het moment waarop de schenkingsovereenkomst tot stand komt. De schenking in 2001 heeft een waardeverschuiving uit het vermogen van de moeder naar dat van de stichting teweeggebracht. Niet in geschil is dat de moeder uit vrijgevigheid deze verplichting, en de verplichting om het schenkingsrecht voor haar rekening te nemen, op zich heeft genomen. Deze verplichtingen veranderen niet van aard nu ze na het overlijden van de moeder zijn overgegaan op X, aldus de Hoge Raad (vgl. HR 15 juli 1986, nr. 23.413, BNB 1986/298). Dat X de in 2002 vervallen termijn in strijd met de overeenkomst pas in 2003 heeft voldaan, neemt niet weg dat wordt voldaan aan de eis dat de uitkeringen vast en gelijkmatig moeten zijn. De Hoge Raad oordeelt verder, anders dan het hof, dat X de tweede termijn uit 2002 ook in 2003, namelijk het jaar van levering van de certificaten, mag aftrekken. Het door X betaalde schenkingsrecht, is eveneens aftrekbaar, maar dan als ‘andere gift'.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 6.40

Wet inkomstenbelasting 2001 6.38

Wet inkomstenbelasting 2001 6.35

Wet inkomstenbelasting 2001 6.34

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 3 juli

0

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen