De civiele kamer van de Hoge Raad blijft bij zijn standpunt dat partijen goederenrechtelijke werking kunnen geven aan een contractueel overdraagbaarheids– of verpandingsverbod (zie HR 17 januari 2003, NJ 2004/281). Weliswaar is het arrest van 17 januari 2003 in de literatuur kritisch besproken, maar de Hoge Raad ziet hierin onvoldoende aanleiding tot heroverweging van zijn rechtspraak.

In dit geding vordert Coface (eiseres in cassatie) veroordeling van Intergamma (verweerster in cassatie) tot betaling van openstaande facturen, stellende dat de vorderingen op Intergamma waarop de facturen betrekking hebben, aan haar zijn gecedeerd door AFK Duitsland, aan wie de handelspartner van Intergamma, AFK Holland, haar vorderingen op Intergamma had overgedragen. Tussen Intergamma en AFK Holland was de toepasselijkheid van de algemene inkoopvoorwaarden van Intergamma overeengekomen waarin een cessieverbod is opgenomen.

De civiele kamer van de Hoge Raad blijft bij zijn standpunt dat partijen goederenrechtelijke werking kunnen geven aan een contractueel overdraagbaarheids– of verpandingsverbod (zie HR 17 januari 2003, NJ 2004/281). Weliswaar is het arrest van 17 januari 2003 in de literatuur kritisch besproken, maar de Hoge Raad ziet hierin onvoldoende aanleiding tot heroverweging van zijn rechtspraak. Die rechtspraak strookt immers met de wettekst en de wetsgeschiedenis. Als uitgangspunt bij de uitleg van bedingen die de overdraagbaarheid van een vorderingsrecht uitsluiten, moet worden aangenomen dat zij uitsluitend verbintenisrechtelijke werking hebben, tenzij uit de – naar objectieve maatstaven uit te leggen – formulering daarvan blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking is beoogd. Hof Amsterdam heeft het voorgaande miskend.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingrecht algemeen, Fiscaal ondernemingsrecht, Civiel recht algemeen

Instantie: Hoge Raad (Civiele kamer)

Editie: 26 mei

0

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen