A-G Wattel concludeert dat het hof een onjuist uitgangspunt heeft gehanteerd bij de beoordeling van het teruggaafverzoek. Volgens de A-G kan Nederland namelijk – bij de beoordeling van de vraag of X de uiteindelijk gerechtigde is tot het dividend – de eis stellen dat verificatie bij de Zwitserse belastingautoriteiten mogelijk moet zijn op basis van een bindend rechtskader dat vergelijkbaar is met de EU-bijstandrichtlijnen, en dat is niet het geval.

Belanghebbende, X, is in Zwitserland gevestigd en heeft geen vaste inrichting in Nederland. X beheert een pensioenfonds. In 2005-2007 ontvangt X Nederlandse portfoliodividenden. Bij de uitkering van de dividenden wordt 25% (2005 en 2006) en 15% (2007) dividendbelasting ingehouden. Op grond van art. 9 Belastingverdrag met Zwitserland vraagt X 10% dividendbelasting terug en die krijgt hij terug. X verzoekt vervolgens op grond van art. 10 Wet DB om teruggaaf van de resterende dividendbelasting. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X recht heeft op teruggaaf van de resterende dividendbelasting. Het hof acht daarbij van belang dat de inspecteur de stelling van X, dat zij de uiteindelijk gerechtigde is tot de onderhavige dividenden, niet heeft weersproken. Daarmee staat volgens het hof vast dat is voldaan aan alle eisen die aan het recht op teruggaaf worden gesteld.

Advocaat-generaal (A-G) Wattel concludeert dat het hof een onjuist uitgangspunt heeft gehanteerd bij de beoordeling van het teruggaafverzoek. Volgens de A-G hoeft Nederland namelijk – bij de beoordeling van de vraag of X de uiteindelijk gerechtigde is tot het dividend – geen genoegen te nemen met bewijs dat afkomstig is van X. De A-G wijst er op dat Nederland de eis kan stellen dat verificatie bij de Zwitserse belastingautoriteiten mogelijk moet zijn op basis van een bindend rechtskader dat vergelijkbaar is met de EU-bijstandrichtlijnen. Volgens de A-G voldoet de Spaarrente-overeenkomst tussen Zwitserland en de EG daar niet aan. Deze overeenkomst geldt namelijk niet voor belegginsdividenden zoals die van X en verder is een specifiek vermoeden van fraude naar Zwitsers recht nodig voor medewerking van de Zwitserse fiscale autoriteiten. Verder wijst de A-G er nog op dat het Belastingverdrag met Zwitserland ook geen verificatiemogelijkheden biedt. De A-G adviseert de Hoge Raad dan ook om het beroep in cassatie van de staatssecretaris gegrond te verklaren en de zaak zelf af te doen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de dividendbelasting 1965 10

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Dividendbelasting, Internationaal belastingrecht

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 25 april

15

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen