De Hoge Raad oordeelt dat het hof had moeten toezien op overlegging van de door X bedoelde bescheiden, of had moeten oordelen dat de Ontvanger van zijn verplichting om deze bescheiden te overleggen is bevrijd. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof 's-Hertogenbosch.

Belanghebbende, X, is bestuurder van E bv. E bv is bestuurder van A bv. A bv leaset, op basis van ‘financial lease', transportmiddelen van onder andere F bv. In 2008 en 2009 worden de leaseovereenkomsten omgezet naar ‘operational lease'. A bv verkoopt daarbij de transportmiddelen onder andere aan F bv. Uit een FIOD-onderzoek blijkt dat in de administratie van A bv een factuur is opgenomen die niet in de administratie van F bv voorkomt. Dit geldt ook voor transacties met andere leasemaatschappijen. Aan A bv worden vervolgens enkele btw-naheffingsaanslagen opgelegd die niet worden betaald. X wordt daarop aansprakelijk gesteld voor deze naheffingsaanslagen. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de ontvanger X terecht aansprakelijk heeft gesteld voor de niet-betaalde btw-naheffingsaanslagen. Ten aanzien van de naheffingsaanslag over het tijdvak januari 2009 merkt het hof op dat deze is opgelegd in overeenstemming met de door A bv gedane aangifte, en dat A bv het bedrag niet op aangifte heeft voldaan. Ten aanzien van de andere naheffingsaanslag merkt het hof op dat de ontvanger aannemelijk maakt dat A bv valse facturen in haar administratie had opgenomen en dat daardoor tot het nageheven bedrag te weinig btw is aangegeven en voldaan. Het hof handhaaft dan ook de aansprakelijkstelling. In cassatie voert X onder andere aan dat de Ontvanger niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd en het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel heeft geschonden.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof had moeten toezien op overlegging van de door X bedoelde bescheiden, of had moeten oordelen dat de Ontvanger van zijn verplichting om deze bescheiden te overleggen is bevrijd. Nu het hof dat heeft nagelaten, is het oordeel onvoldoende gemotiveerd. Verder stelt de Hoge Raad dat het hof, bij de beoordeling of is voldaan aan de verplichting om de rechten van de verdediging te eerbiedigen, niet de maatstaf heeft gehanteerd die voortvloeit uit het Kamino/Datema-arrest van het HvJ EU van 3 juli 2014, nr. C-129/13 en C-130/13 (BNB 2014/231). De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof 's-Hertogenbosch.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:42

Invorderingswet 1990 36

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Invordering

Instantie: Hoge Raad

Editie: 18 januari

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen