Belanghebbende, X, is een vennootschap onder firma die zich bezighoudt met de handel in mobiele telefoons. In februari 2007 houdt de Belastingdienst een boekenonderzoek, dat in mei 2007 wordt gevolgd door een strafrechtelijk onderzoek naar carrouselfraude door de FIOD/ECD. In december 2007 richten de vennoten van X een bv op. De Belastingdienst concludeert op basis van de bevindingen van het FIOD-onderzoek dat X deel uitmaakt van een fraudeketen en dat X wist, althans had moeten weten, dat zij met haar transacties deelnam aan deze fraudeketen. De Belastingdienst legt een naheffingsaanslag omzetbelasting op over 2006 van bijna € 2 miljoen, waarmee de aftrek van voorbelasting grotendeels wordt teruggenomen. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat voldoende aannemelijk is geworden dat X (althans één van haar vennoten) zich bewust was van haar betrokkenheid van carrouselfraude bij de handel van mobiele telefoons.
Volgens Hof 's-Gravenhage (MK II, 27 april 2012, BK-11/00049) is niet vast komen te staan dat X wist - of had moeten weten - dat zij door haar aankopen deelnam aan transacties die deel uitmaken van BTW-fraude. Gegevens uit het proces-verbaal van de FIOD-ECD bevatten slechts aanwijzingen over de betrokkenheid van X bij de BTW-fraude, en daaruit is geen direct en concreet bewijs te putten dat X, althans één van haar vennoten, wist of had moeten weten van de BTW-fraude. De inspecteur heeft volgens het hof hoegenaamd niets naar voren gebracht en ook, afgezien van enkele eerdere argumenten, op niets gewezen waaruit de voor de weigering van de vooraftrek vereiste betrokkenheid blijkt, dan wel is te destilleren. Bovendien heeft de inspecteur de door X gegeven uiteenzetting niet afdoende weersproken. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15