De Hoge Raad stelt een prejudiciële vraag aan het Europese Hof van Justitie over de vraag of de tijdsevenredige vermindering van de algemene heffingskorting bij gedeeltelijke premieplicht in strijd is met EU-recht.

Belanghebbende, X, heeft de Poolse nationaliteit en woont en werkt in 2013 voor zes maanden in Nederland. In deze periode is zij in Nederland verplicht verzekerd en premieplichtig voor de volksverzekeringen. Hierna vertrekt zij naar Polen, waar zij niet is verzekerd. De inspecteur vermindert het premiedeel van de algemene heffingskorting tijdsevenredig naar verhouding tot de tijd waarin X in 2013 premieplichtig is geweest. Hiermee is X het niet eens. Zij stelt dat de bepaling die dit regelt, te weten art. 2.6a Regeling Wfsv, discriminatoir is naar woonplaats. X stelt in cassatie aan de orde of Nederland op grond van het recht van de Europese Unie verplicht is om de volledige heffingskorting toe te kennen aan een werknemer die gedurende een kalenderjaar naar een ander EU-land verhuist en daar geen inkomen verwerft.

De Hoge Raad stelt een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie EU over de vraag of de tijdsevenredige vermindering van de algemene heffingskorting bij gedeeltelijke premieplicht in strijd is met EU-recht. Uit het arrest HvJ EG C-512/03 van 8 september 2005 (zaak Blanckaert, BNB 2006/19) lijkt te volgen dat de regeling EU-rechtelijk door de beugel kan. Een ‘acte clair' is dat echter niet omdat de situatie van X anders is dan die in de zaak Blanckaert. De Hoge Raad besluit daarom een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie EU. De Hoge Raad houdt de zaak aan totdat het Hof van Justitie uitspraak heeft gedaan.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 8.10

Zaaknummers: 15/04545 + ECLI:NL:HR:2017:849

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 15 mei

25

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen