Belanghebbende, X, doet in haar VPB-aangifte over het jaar 2010 aangifte van een verlies van € 7.854.895, veroorzaakt door de afwaardering van huurwoningen met ruim € 13 mln. De inspecteur volgt deze aangifte. In bezwaar wil X bij nader inzien niet afwaarderen en de alsdan resulterende winst van € 5.175.712 doteren aan een herbestedingsreserve ex art. 12 (oud) Wet VPB 1969, met name om het risico van verliesverdamping te verkleinen. De inspecteur verklaart het bezwaar van X tegen de verliesvaststellingsbeschikking niet-ontvankelijk wegens gebrek aan belang. De inspecteur betoogt dat ook bij toewijzing van het bezwaar de aanslag nihil blijft en X ten aanzien van het vastgestelde verlies niet in een betere positie komt.
De Hoge Raad oordeelt dat de inspecteur het bezwaar van X ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Een rechtsmiddel is ontvankelijk als het de indiener ervan in een betere positie kan brengen (HR 11 april 2014, nr. 13/01903, BNB 2014/122). In dit geval bood het bezwaar de mogelijkheid dat de inspecteur op andere, door X (nader) aan te voeren, gronden tot het oordeel zou komen dat het verlies van het jaar 2010 hoger moet worden vastgesteld dan hij had gedaan. Het oordeel van de rechtbank berust derhalve op een onjuiste rechtsopvatting. Opmerking verdient dat de rechtsmiddelen van bezwaar en beroep slechts kunnen strekken tot verlaging van de bestreden aanslag onderscheidenlijk verhoging van het bij de verliesvaststellingsbeschikking vastgestelde bedrag. De Hoge Raad wijst de zaak terug naar de inspecteur met de opdracht om opnieuw te beslissen op het bezwaar van X.
Lees ook het thema Verliesverrekening in de vennootschapsbelasting
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 20b
Algemene wet bestuursrecht 1:2
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 15 mei