Belanghebbende, X bv, is de moedermaatschappij van een fiscale eenheid voor de VPB. De uiteindelijke aandeelhouders zijn de heer N en zijn zuster AA, ieder voor 50%. Begin 2004 start de nieuwbouw van een pand. Het perceel waar het oude pand op staat, wordt in 2004 voor € 508.223 als bouwgrond verkocht aan N en AA in privé. Tijdens een boekenonderzoek ontstaat het vermoeden dat dit tegen een te lage prijs is gebeurd. In geschil is de VPB-aanslag over 2004. Rechtbank Arnhem oordeelt dat X bv een verkapte winstuitdeling aan N en AA heeft gedaan. De werkelijke waarde van de grond wordt in goede justitie vastgesteld op € 1.000.000. De aanslag wordt verminderd tot nihil en er wordt een verlies vastgesteld. Partijen gaan in hoger beroep. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X bv over 2004 niet de vereiste aangifte heeft gedaan en dat de bewijslast met betrekking tot de waarde van de grond dus ten nadele van haar moet worden omgekeerd. X bv toont niet overtuigend aan dat de waarde van de grond lager is dan € 2.326.567. De voorlopige verliesverrekeningen moeten met de aanslag worden verrekend voor zover zij niet worden verrekend bij de op de voet van art. 21 lid 1 Wet VPB 1969 gegeven verliesverrekeningsbeschikking. X bv stelt in cassatie onder meer dat het hof het hoger beroep van de inspecteur niet-ontvankelijk had moeten verklaren en dat de mogelijkheid van verrekening van de voorlopige verliesverrekeningen met het bedrag van de aanslag is komen te vervallen. De Hoge Raad oordeelt dat het hoger beroep van de inspecteur terecht ontvankelijk is verklaard. Het rechtsmiddel bood namelijk de mogelijkheid dat het hof op andere, door de inspecteur (nader) aan te voeren, gronden tot het oordeel zou komen dat de aanslag hoger, en/of het verlies van dat jaar lager, moet worden vastgesteld dan de rechtbank had gedaan. De inspecteur had bij uitspraak op bezwaar het bedrag van de aanslag moeten vaststellen op nihil en hij had de verliesvaststellingsbeschikking moeten wijzigen in dier voege dat het verlies van 2004 wordt vastgesteld op € 592.085. Tevens had hij gelijktijdig met het doen van de uitspraak op bezwaar verliesverrekeningsbeschikking(en) voor één of meer voorafgaande jaren moeten geven en daarmee het bedrag van de voorlopige verliesverrekening van het desbetreffende jaar moeten verrekenen. Voor zover de voorlopige verliesverrekeningen zijn verleend voor voorafgaande jaren waarvoor geen verliesverrekeningsbeschikking wordt vastgesteld, had de inspecteur de voorlopige verliesverrekeningen bij de uitspraak op bezwaar moeten verrekenen met het bedrag van de aanslag voor het onderhavige jaar. De inspecteur moet opnieuw uitspraak doen op het bezwaar tegen de aanslag. Ter beslissing op het bezwaar ligt slechts nog voor de vraag of, nadat de inspecteur één of meer verliesverrekeningsbeschikkingen heeft gegeven en hij voor zover mogelijk de voorlopige verliesverrekeningen daarmee heeft verrekend, het op de aanslag te betalen bedrag moet worden verhoogd met een eventueel resterend bedrag aan voorlopige verliesverrekening. Het beroep van X bv is voor het overige ongegrond wegens gebrek aan belang. Voor het hof was namelijk niet in geschil dat de met de verkoop van de grond behaalde boekwinst geheel kan worden toegevoegd aan de herinvesteringsreserve. Geschillen over die reserve kunnen aan de orde komen naar aanleiding van de aanslagregeling over het jaar waarin de omvang van de gevormde reserve van invloed is op het belastbare bedrag.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 10
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 14 april