Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat partijen er dan ook aan zijn gebonden. Uit de afspraken volgt echter niet dat de inspecteur direct na ommekomst van de periode van vijf jaren een winstuitdeling in aanmerking moet nemen.

Belanghebbende, X, houdt de aandelen in B bv. B bv heeft een vordering van ruim € 2,6 mln op X. In 2005 sluiten X en de inspecteur een vaststellingsovereenkomst. Hierin wordt overeengekomen dat X zekerheden zal verstrekken, en dat de lening in vijf jaren zal worden afgelost. Naar aanleiding van een controle stelt de inspecteur vast dat X zich niet aan de afspraken heeft gehouden, en stelt, na de nodige correspondentie, voor om de schuld in drie jaren, via dividenduitkeringen af te lossen. Uiteindelijk corrigeert de inspecteur de IB-aangiften van X over de jaren 2010 (uitdeling: € 116.312) en 2011 (uitdeling: € 196.391). X is het hier niet mee eens omdat de inspecteur volgens hem, conform de vaststellingsovereenkomst, de volledige uitdeling in 2008 had moeten corrigeren.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat partijen er dan ook aan zijn gebonden. Uit de afspraken volgt echter niet dat de inspecteur direct na ommekomst van de periode van vijf jaren een winstuitdeling in aanmerking moet nemen. Volgens het hof is overeengekomen dat na afloop van de periode overleg zou volgen, en dat dat ook in 2011 en 2012 is gebeurd. Het hof vermindert de aanslagen vervolgens nog wel omdat op grond van art. 2.17 Wet IB 2001 de helft van de winstuitdelingen aan X moet worden toegerekend.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 4.12

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 19 augustus

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen