Hof Amsterdam oordeelt dat X bv niet aannemelijk maakt dat de door haar van D bv ontvangen betalingen niet de vergoeding vormen voor een door haar verrichte (belaste) prestatie. Het hof verwerpt daarbij de stelling van X bv dat zij slechts optreedt als kassier. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

A is bestuurder van belanghebbende, X bv, en beschikt onder andere over een exploitatievergunning voor een speelhal. D bv exploiteert, met behulp van de op naam van A gestelde vergunning, een speelhal. A, X bv en D bv komen overeen dat A en X bv zich er voor zullen inzetten dat D bv de speelhal kan blijven exploiteren. Het pand waarin D bv de speelhal exploiteert wordt, tot 1 juli 1999, door D bv gehuurd van Z bv. Per 1 januari 1998 wordt de vergunning op naam van D bv gesteld, omdat de gemeente eist dat de vergunning op naam van de werkelijke exploitant komt te staan. A, Z bv, X bv en D bv sluiten vervolgens een nadere overeenkomst waarbij partijen overeenkomen dat ze zich er voor zullen inzetten dat D bv de speelhal kan blijven exploiteren. In 2012 brengt X bv bedragen in rekening aan D bv, en brengt Q bv bedragen in rekening aan X bv. X bv betaalt 25% van de van D bv ontvangen bedragen door aan Q bv en behoudt het restant. X bv is het niet eens met de afgedragen btw. Volgens X bv heeft zij geen dienst verricht en fungeert zij slechts als kassier voor Q bv. X bv stelt daarbij dat Q bv de verrichter van de dienst is.

Hof Amsterdam (MK II, 13 augustus 2015, 13/00763, V-N Vandaag 2015/2463) oordeelt dat X bv niet aannemelijk maakt dat de door haar van D bv ontvangen betalingen niet de vergoeding vormen voor een door haar verrichte (belaste) prestatie. Het hof overweegt daarbij onder andere dat X bv slechts 25% van de van D bv ontvangen bedragen doorsluist naar Q bv, en dat dit er niet op duidt dat X bv slechts een kassiersfunctie vervult. Volgens het hof komt een kassier namelijk over het algemeen een (aanzienlijk) kleiner aandeel toe dan de 75% die X bv geniet. Verder merkt het hof nog op dat de stelling van X bv, dat Q bv er voor zorgt dat het pand aan D bv verhuurd blijft, en niet X bv, niet strookt met de feiten. Volgens het hof is Q bv namelijk eigenaar noch verhuurder van het pand. Het gelijk is aan de inspecteur.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 4

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 24 november

183

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen