A houdt de aandelen in belanghebbende, X bv. Tevens houdt hij aandelen in B bv. In 2006 maakt X bv € 100.000 (28/8/2006) en € 50.000 (19/10/2006) over naar C bv, een vennootschap waarin B bv een belang heeft. In verband met het faillissement van C bv, voert X bv een voorziening van € 150.000 op in haar VPB-aangifte 2006. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur (navorderings)aanslagen VPB op aan X bv. De inspecteur corrigeert hierbij onder andere de afwaardering van de aan C bv verstrekte lening. Rechtbank Haarlem oordeelt dat X bv de afwaardering in aftrek kan brengen. Volgens de rechtbank is er, gezien het beperkte belang van A in C bv, geen sprake van een onzakelijke lening. Hof Amsterdam oordeelt dat X bv het verlies op de geldlening niet in mindering op haar winst kan brengen. Volgens het hof heeft X bv namelijk, met het verstrekken van de lening, niet het zakelijk belang van haar onderneming voor ogen gehad. Volgens het hof heeft X de lening verstrekt ter bevrediging van persoonlijke behoeften van A. Ook heeft X bv volgens het hof geen zakelijk motief aannemelijk gemaakt. A heeft volgens het hof dan ook het bedrag van de lening als winstuitdeling aan X bv onttrokken. Volgens het hof moet de afwaardering van de lening als een niet aftrekbare vermogensvermindering van X bv worden gekwalificeerd. De Hoge Raad oordeelt dat er geen sprake kan zijn van een onttrekking (verkapt dividend), omdat de inspecteur niet heeft gesteld dat in casu bij de verstrekking van de lening aannemelijk was dat deze niet kan of zal worden afgelost. Volgens de Hoge Raad kan er namelijk alleen maar sprake zijn van verkapt dividend wanneer bij de verstrekking van de lening aannemelijk is dat deze niet kan of zal worden afgelost. Volgens de Hoge Raad is dat een andere situatie dan de situatie waarbij, zonder dat op dat moment aannemelijk is dat de lening niet kan of zal worden afgelost, een debiteurenrisico wordt gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben gelopen (onzakelijke lening). De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Den Haag. Dit hof moet uitzoeken of er sprake is van een onzakelijke lening.
Hof Den Haag oordeelt dat het verlies op de lening van € 100.000 ten laste van de winst mag worden gebracht, omdat dit een zakelijke lening betreft. Het hof bestempelt de lening van € 50.000 als onzakelijk, zodat het verlies op deze lening niet aftrekbaar is van de winst. Het hof wijst er daarbij op dat de, kortstondige, lening van € 100.000 is verstrekt in verband met een verwachte belastingteruggaaf. Ten aanzien van de lening van € 50.000 wijst het hof er op dat X bv er ten tijde van het verstrekken van deze lening van op de hoogte was dat de belastingteruggaaf niet was aangewend voor het aflossen van de schuld. Verder was X bv er van op de hoogte dat C bv inmiddels met een liquiditeitstekort had te kampen. Het hof vermindert de aanslag.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 22 juni