De Hoge Raad oordeelt dat de inkoopwaarde van een btw-auto niet is gebaseerd op de prijs die door een wederverkoper wordt gehanteerd bij aankoop van een personenauto van een particulier. X kiest dus terecht voor het laagste restbedrag aan BPM.

X doet in 2013 BPM-aangifte ter zake van de registratie van een gebruikte BMW type 740D Executive uit Duitsland, die aldaar is gekocht voor € 44.235, vermeerderd met € 8.404 Duitse btw. De auto is bestemd voor eigen (particulier) gebruik van X. In de aangifte hanteert X een koerslijstwaarde van XRAY, zijnde de (lagere) inkoopwaarde van een marge-auto. De inspecteur stelt dat de handelsinkoopwaarde van een btw-auto heeft te gelden en legt daarom een naheffingsaanslag op. Rechtbank Den Haag en Hof Den Haag stellen X in het gelijk. De Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat de inkoopwaarde van een btw-auto niet is gebaseerd op de prijs die door een wederverkoper wordt gehanteerd bij aankoop van een personenauto van een particulier (zie laatstelijk HR 19 september 2014, nr. 13/02558, V-N 2014/47.21, r.o. 3.6.2). X kiest dus terecht voor het laagste restbedrag aan BPM dat geacht kan worden nog vervat te zijn in de waarde van gelijksoortige reeds in het binnenland geregistreerde gebruikte personenauto's (zie HvJ EU 19 december 2013, nr. C-437/12, V-N 2014/2.18). Het maakt niet uit dat de onderhavige algemeen toegepaste koerslijst wel melding maakt van de inkoopwaarde van btw-auto's. Het standpunt van de Staatssecretaris dat de inkoopwaarden van btw-auto's en marge-auto's gemiddeld moeten worden, is ook onjuist. Het beroep van de Staatssecretaris is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 110

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen

Instantie: Hoge Raad

3

Gerelateerde artikelen