Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat bij de beoordeling van de toepasselijkheid van de legessanctie wordt getoetst aan de datum van vaststelling van de planologische regeling en niet bij de inwerkingtreding.
X vraagt een omgevingsvergunning aan bij de gemeente Zevenaar voor het oprichten van een foliekas. De gemeente stuurt een nota leges voor het in behandeling nemen van de aanvraag. In geschil is de vraag of de legessanctie van art. 3.1, lid 4, WRO in de weg staat aan de heffing. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. X komt in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de grieven van X, die de geldigheid van de planologische grondslag voor de omgevingsvergunning betreffen, buiten behandeling blijven. Uit de parlementaire geschiedenis van art. 3.1, lid 4, WRO volgt dat de wetgever, in het belang van de rechtszekerheid, voor de start van de actualiseringstermijn van tien jaar aansluiting heeft gezocht bij de datum van vaststelling van de planologische regeling, en niet bij de inwerkingtreding (Kamerstukken II, 2002-2003, 28 916, nr. 3, p. 93 en Kamerstukken II, 2003-2004, 28 916, nr. 9, p. 14-15). Daarom toetst de belastingrechter uitsluitend of op het moment waarop het belastbare feit zich voordoet, de raad een planologische regeling heeft vastgesteld voor welke regeling de termijn van tien jaar is verstreken. Daarbij blijft de inhoud van de planologische regeling buiten beoordeling, omdat de legessanctie daar niet op ziet. Ten tijde van het in behandeling nemen van de aanvraag waren sinds de vaststelling van de beheersverordening nog geen tien jaar verstreken. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 9 februari