X is dga van C bv. Hij verwerft in het jaar 2000 de eigendom van een woonhuis met bedrijfsruimte (hierna: de onroerende zaak). Op 17 augustus 2004 is de onroerende zaak op een veiling verkocht. Door het ontbreken van een bedrijfsruimte staakt C bv in het jaar 2004 haar onderneming. X claimt in zijn aangifte ib/pvv over het jaar 2012 een negatief resultaat uit overige werkzaamheden van € 50.000 in verband met het ter beschikking stellen van de onroerende zaak aan C bv en een verlies uit aanmerkelijk belang van € 45.000. De inspecteur weigert deze aftrekposten. De rechtbank verklaart het beroep van X ongegrond. X komt in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK III, 30 juni 2015, 14/01154, V-N 2015/42.1.3) overweegt, in navolging van de rechtbank, dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het pand in het jaar 2012 ter beschikking heeft gesteld aan C bv. Er is niet sprake van een verlies uit aanmerkelijk belang omdat X inkomen zou hebben genoten als de werkzaamheden van de onderneming van C bv na het jaar 2004 zouden zijn voortgezet. Het mislopen van inkomsten door C bv brengt niet met zich dat X een verlies uit aanmerkelijk belang heeft geleden. Het hoger beroep is ongegrond.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.92
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90
Wet inkomstenbelasting 2001 4.12