Aan belanghebbende, X, zijn vanwege het niet aangeven van bankrekeningen bij de KB-Luxbank navorderingsaanslagen vermogensbelasting opgelegd met verhogingen (1991 t/m 1998 met uitzondering van 1997) respectievelijk boeten (1999 en 2000) van 100%. Hof Amsterdam verklaart de door X ingestelde beroepen gegrond, vernietigt de uitspraken van de inspecteur, vermindert de navorderingsaanslagen, de boeten en de heffingsrente en scheldt de verhogingen gedeeltelijk kwijt. In cassatie oordeelt de Hoge Raad (21 oktober 2011, nr. 11/01217, V-N 2011/53.22.1) dat de uitspraak van het hof wat betreft de beoordeling van de aan X opgelegde boeten en verhogingen (hierna samen: boeten) blijk geeft van miskenning van hetgeen is overwogen in het arrest van 15 april 2011, nr. 09/03075, BNB 2011/206. Er volgt verwijzing naar Hof 's-Gravenhage. Dit hof moet beoordelen (i) in hoeverre de inspecteur voor elk van de jaren 1991 tot en met 1996 en 1998 tot en met 2000 het bewijs heeft geleverd dat X het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd, heeft begaan, en (ii) (voor zover het verwijzingshof van oordeel is dat het bewijs van beboetbare feiten is geleverd) in hoeverre elke van de opgelegde boeten gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie voor de begane vergrijpen is.
Hof 's-Gravenhage verklaart het beroep tegen de verhogingen en boeten gegrond. Dit gelet op de uitspraak van de inspecteur dat naar de maatstaven van het boeterecht het van hem te verlangen bewijs niet is te leveren en dat hij zich daarom alsnog verenigt met het standpunt van X dat de verhogingen en boeten moeten vervallen.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e