Aan belanghebbende, X, zijn in het kader van het zogenoemde Rekeningenproject navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd over de jaren 1990 tot en met 2000 met verhogingen respectievelijk boeten. Hof Amsterdam verklaart de beroepen van X gegrond en vermindert de navorderingsaanslagen, de boeten en de heffingsrente en scheldt de verhogingen gedeeltelijk kwijt. De Hoge Raad (2 december 2011, nr. 10/04798, V-N 2011/63.23.8) oordeelt dat het hof wat betreft de beoordeling van de onderscheiden boeten blijk geeft van miskenning van hetgeen is overwogen in zijn arrest van 15 april 2011, nr. 09/03075, BNB 2011/206. Verwijzingshof 's-Gravenhage (thans: Hof Den Haag) dient met inachtneming van de onderdelen 4.8.3 en 4.8.4 van het arrest van 15 april 2011 te beoordelen: (i) in hoeverre de inspecteur voor elk van de jaren 1990 tot en met 2000 het bewijs heeft geleverd dat X het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd, heeft begaan, en (ii) (voor zover het verwijzingshof van oordeel is dat het bewijs van beboetbare feiten is geleverd) in hoeverre elke van de opgelegde boeten gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie voor de begane vergrijpen is.
Hof Den Haag oordeelt na verwijzing dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat X voor enig jaar het feit ter zake waarvan de verhoging of boete is opgelegd heeft begaan. Het hof overweegt dat het bewijs dat de inspecteur bij Hof Amsterdam heeft aangedragen in de ogen van de Hoge Raad tekortschoot. Ten opzichte van de procedure bij Hof Amsterdam heeft de inspecteur geen wezenlijk nieuwe gegevens aangedragen en geen wezenlijk andere argumenten gehanteerd. Het hof verklaart het beroep gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e