Belanghebbende, X, startte in het jaar 2008 met de bouw van een manege op grond die hij in het jaar 2005 heeft gekocht. De manege werd in het jaar 2009 in gebruik genomen (deels voor vrijgesteld gebruik). Een deel werd toen, in strijd met de bouwvergunning, gebruikt als woning door de dochter van X. De inspecteur stond toe dat de manege met terugwerkende kracht tot het jaar 2008 werd ingebracht in een vof tussen X en haar dochter. De inspecteur stelt dat de voorbelasting, die ziet op het woongedeelte van de manege, niet in aftrek kan worden gebracht. Gevolg is de in geschil zijnde naheffingsaanslag omzetbelasting waartegen X in beroep komt.
Rechtbank Breda overweegt dat alle voorbelasting aftrekbaar is, omdat in het jaar 2009 een integratielevering heeft plaatsgevonden (artikel 3, derde lid, onderdeel b, Wet OB 1968). Op het moment dat de dochter een gedeelte als woning in gebruik nam in het jaar 2009, verrichtte X op dat moment een fictieve belaste dienst in de zin van artikel 4, tweede lid, aanhef, onder a, Wet OB 1968. Ook dat is een belaste prestatie. Er is dan geen reden voor een correctie op de voor het woondeel afgetrokken voorbelasting. Nu het woongedeelte in 2009 in gebruik is genomen is X ter zake van de fictieve dienst met ingang van 2009 jaarlijks 1/10 deel van € 19 000 (omzetbelasting die in rekening is gebracht voor het woongedeelte) verschuldigd. X heeft deze omzetbelasting niet aangegeven of voldaan. Naheffing tot dit bedrag is dan terecht. Het beroep is gegrond.