Belanghebbende, X bv, huurt arbeidskrachten in van B, een in Slovenië gevestigde vennootschap. X bv stelt deze arbeidskrachten weer tegen vergoeding ter beschikking aan Nederlandse afnemers. De arbeidskrachten ontvangen echter hun loon van B. De Belastingdienst stelt X bv aansprakelijk voor naheffingsaanslagen loonheffing die B niet heeft betaald. In geschil is of dit terecht is, waarbij tevens in geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat de naheffingaanslagen ten onrechte aan B zijn opgelegd (Rb 's-Gravenhage 6 november 2012, nr. AWB 12/3916, V-N 2013/6.23). Weliswaar zijn de naheffingaanslagen naar Nederlands recht terecht aan B opgelegd, maar op grond van het belastingverdrag met Slovenië zijn ze dat niet. De rechtbank komt tot dit oordeel omdat niet in geschil is dat de arbeidskrachten minder dan 183 dagen in Nederland verbleven en hun loon niet ten laste is gekomen van een vaste inrichting in Nederland. Daardoor zou het heffingsrecht over de lonen van de arbeidskrachten alleen dan aan Nederland toekomen ingeval de lonen werden betaald door of namens X bv of de afnemers. En dit laatste heeft de Belastingdienst niet aannemelijk gemaakt. Verder is gesteld noch gebleken dat B de loonkosten geïndividualiseerd heeft doorbelast aan X bv of haar afnemers. Het heffingsrecht kwam dus toe aan Slovenië, zodat de naheffingsaanslagen ten onrechte aan B zijn opgelegd. De rechtbank vermindert de aansprakelijkstelling.
Hof Den Haag oordeelt eveneens dat het heffingsrecht over het loon van de arbeidskrachten toekwam aan Slovenië en niet aan Nederland. Beoordeeld moet worden of de loonkosten van de arbeiders worden gedragen door de afnemers, die op grond van het belastingverdrag met Slovenië immers als werkgevers beschouwd moeten worden. Nu de ontvanger niet bewijst dat de loonkosten geïndividualiseerd zijn doorbelast aan de afnemers, zijn de betaalde lonen uitsluitend in Slovenië belastbaar, aldus het hof. Het hoger beroep van de inspecteur is ongegrond.
Wetsartikelen: