X leent € 7 miljoen tegen een variabele rente. De lening valt voor 55,03% in box 1 en voor 44,97% in box 3. Om het renterisico af te dekken is Xeen interest rate swap (IRS) aangegaan, die in de jaren 2007 en 2008 een negatieve waarde had. In geschil is of 44,97% van de negatieve marktwaarde van de IRS op de peildata (het bedrag dat X aan de bank zou zijn verschuldigd bij afkoop van de swap op die data) tot de box 3-grondslag behoort, hetzij als negatieve bezitting, hetzij als schuld. Volgens Hof Amsterdam behoort de IRS, voor zover deze betrekking heeft op de financiering van privévermogen, tot de "overige vermogensrechten" als bedoeld in artikel 5.3, lid 2, letter f, Wet IB 2001. De staatssecretaris stelt in cassatie dat een recht met een negatieve waarde, zoals deze IRS, niet tot de "overige vermogensrechten" behoort. Evenmin is er sprake van een schuld in de zin van artikel 5.3, lid 3 Wet IB 2001.
Volgens de Hoge Raad is de IRS een overeenkomst tussen X en de bank op basis waarvan X enerzijds een verplichting en anderzijds een recht heeft jegens de bank. Voor de berekening van het inkomen in box 3 moeten deze schuld en deze bezitting als eenheid in aanmerking genomen worden (artikel 5.19, lid 2, van de Wet IB 2001). In dit geval kan daardoor het negatieve saldo van de waarden van de schuld en de bezitting bij de bepaling van de rendementsgrondslag in box 3 (voor 44,97 percent) in aanmerking worden genomen als schuld. Het incidentele beroep in cassatie van de staatssecretaris is ongegrond.
Lees ook het thema Box 3
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.19
Wet inkomstenbelasting 2001 5.3