De heer X doet in 2011 BPM-aangifte en draagt de belasting af. Hij gaat terzake op 2 oktober 2014 incidenteel in hoger beroep. Volgens Hof Amsterdam hangt de onderhavige zaak samen met vijf andere zaken. Het per 1 januari 2015 aangepaste art. 3 lid 2 Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kan daarom terzake van de proceskostenvergoeding worden toegepast. X klaagt in cassatie dat aldus het rechtszekerheidsbeginsel is geschonden.
De Hoge Raad oordeelt dat toen X hoger beroep aantekende bij hem geen gerechtvaardigde verwachtingen konden bestaan omtrent de toekenning van een vergoeding van de proceskosten. Het hof heeft de samenhang terecht beoordeeld aan de hand van de per 1 januari 2015 geldende tekst van het Bpb. Het hof heeft echter ten onrechte geoordeeld dat de zes zaken samenhangen. Bij drie zaken was namelijk door de inspecteur hoger beroep ingesteld. Deze zaken kunnen dus nooit samenhangen met de drie hoger beroepen van X. Het beroep van X is ook gegrond, omdat het hof het verweerschrift van X niet tevens in aanmerking heeft genomen als incidenteel hogerberoepschrift bij de toekenning van de proceskosten. De Staatssecretaris van Financiën wordt veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de inspecteur in de kosten van het geding voor het hof. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nrs. 16/03455 en 16/03458 met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Bpb.
Wetsartikelen:
Besluit proceskosten bestuursrecht 3
Algemene wet bestuursrecht 8:75