De heer X (belanghebbende) en zijn zuster houden middellijk ieder de helft van de aandelen in een bv. Begin 2004 start de bv met de nieuwbouw van een pand. Het perceel waar het oude pand op staat, wordt in 2004 voor € 508.223 als bouwgrond verkocht aan X en zijn zuster in privé. Tijdens een boekenonderzoek ontstaat het vermoeden dat dit tegen een te lage prijs is gebeurd. In geschil is de aan X opgelegde IB-(navorderings)aanslag over 2004. Rechtbank Arnhem oordeelt dat de bv een verkapte winstuitdeling aan X en zijn zuster heeft gedaan. De werkelijke waarde van de grond wordt in goede justitie vastgesteld op € 1.000.000. De helft daarvan wordt aan X toegerekend. De inspecteur gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK III, 5 maart 2013, 12/00362, V-N Vandaag 2013/745) oordeelt dat X over 2004 de vereiste aangifte niet heeft gedaan en dat de bewijslast met betrekking tot de waarde van de grond dus ten nadele van hem moet worden omgekeerd. X slaagt er niet in om overtuigend aan te tonen dat de waarde van de grond lager is dan € 2.326.567. Voorts is aannemelijk dat de betrokken partijen zich van de vermogensverschuiving bewust moeten zijn geweest. Redengevend daarvoor is dat de bv en X kunnen worden vereenzelvigd en dat het aannemelijk is dat X bewust de koopovereenkomst heeft geantedateerd (naar 11 november 2002) teneinde voor te wenden dat zich geen vermogensverschuiving heeft voorgedaan. Het beroep van de inspecteur is gegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 13 juni