X heeft bij de staking van haar agrarische onderneming een bouwkavel onttrokken aan het ondernemingsvermogen en een vergoeding voor belastingschade ontvangen. In geschil is ten eerste of en in hoeverre de onttrekking van de bouwkavel belast is en ten tweede of de ontvangen vergoeding uit de Regeling bedrijfshervestiging en –beëindiging (Rbb-vergoeding) onbelast moet blijven.
De Hoge Raad oordeelt dat X zich met toepassing van het gelijkheidsbeginsel kan beroepen op het Besluit van 8 maart 2006, V-N 2006/17.14. In dit besluit geeft de staatssecretaris aan dat nog eenmaal gebruik kan worden gemaakt van de zogeheten fictieve WEVAB ondergrond woning indien de woning met ondergrond per 31 december 2005 wordt onttrokken aan het ondernemingsvermogen. Dit omdat het onttrekken van een bestaande woning aan het ondernemingsvermogen niet in relevante zin afwijkt van het onttrekken van cultuurgrond aan het ondernemingsvermogen (HR 20 april 2012, nr. 10/01454, V-N 2012/21.6). Gevolg is dat de landbouwvrijstelling kan worden toegepast op het verschil tussen de boekwaarde van de ondergrond en de WEVAB als ondergrond van de woning ten tijde van de onttrekking. Het eerste middel van X slaagt op grond van het voorgaande. Nu vaststaat dat X vrijwillig heeft deelgenomen aan de Rbb-regeling is de door hem ontvangen vergoeding echter wel belast en faalt het tweede middel (HR 26 augustus 1998, nr. 33.615, BNB 1999/49). De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X gegrond en doet de zaak zelf af. .
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.12-1