Belanghebbende, X bv, vormt met haar dochtermaatschappijen K bv, L bv en M bv een fiscale eenheid. Eind 2006 kennen de dochtermaatschappijen aan vijf personen opties op certificaten van cumulatief preferente aandelen in het kapitaal van X bv en M bv toe. X bv brengt de last in verband met de optietoekenning in aftrek op haar winst. De inspecteur accepteert de aftrek niet. Hij stelt onder andere dat de optiegerechtigden geen personeel van de dochtermaatschappijen zijn en dat de opties die zijn toegekend geen verband houden met de door hen verrichte arbeid.
Rechtbank Oost-Nederland oordeelt dat twee personen inderdaad niet tot het personeel van M bv behoren. Voor de toekenning van deze opties bestaat dan geen aftrekmogelijkheid. De correctie die hier op ziet is dan ook terecht toegepast. Ten aanzien van de andere drie personen maakt de inspecteur volgens de rechtbank niet aannemelijk dat de opties niet zijn toegekend in verband met de door hen verrichte arbeid. De last die hierop betrekking heeft kan dan wel in aftrek op de winst worden gebracht. De rechtbank verwerpt verder nog de stelling van de inspecteur dat de forfaitaire berekeningsmethode van art. 2bis Uitvoeringsbeschikking VPB niet van toepassing is op cumulatief preferente aandelen. Volgens de rechtbank blijkt dit namelijk niet uit de tekst van die bepaling.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsbeschikking vennootschapsbelasting 1971 2bis
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 9
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Oost-Nederland
Editie: 12 februari