Belanghebbende (X bv) houdt zich onder meer bezig met de verhuur van kantoor- en bedrijfspanden. Gedurende een periode van leegstand – volgend op belaste verhuur – heeft zij werkzaamheden laten verrichten aan een bij haar in eigendom zijnd kantoorpand. Omdat de werkzaamheden uitliepen en de nieuwe huurder (B) het niet kon onderverhuren, hebben belanghebbende en B de huur voortijdig beëindigd. De inspecteur legt vervolgens een btw-naheffingsaanslag op. Volgens de inspecteur had B het pand namelijk niet gebruikt voor doeleinden waarvoor een (nagenoeg) volledig recht op aftrek bestaat. Hof 's-Gravenhage is het niet eens met de inspecteur. De Hoge Raad oordeelt dat het gebruik niet pas aanvangt op het moment dat B de onroerende zaak (onder)verhuurt. Volgens de Hoge Raad vangt het gebruik namelijk al aan zodra de huurder in of aan het pand feitelijke handelingen verricht of laat verrichten met het oog op het verrichten van handelingen waarvoor (ten minste voor 90%) recht op btw-aftrek bestaat. Volgens de Hoge Raad had B dergelijke handelingen verricht en was het gebruik van het pand gericht op het verrichten van (met btw) belaste prestaties waarvoor recht op aftrek bestaat. De Hoge Raad merkt ook nog op dat het recht op aftrek niet vervalt omdat het uiteindelijk niet tot het verrichten van deze of andere prestaties is gekomen. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Hoge Raad (Belastingkamer)
Editie: 8 november