De Minister en Staatssecretarissen van Financiën hebben op Prinsjesdag het wetsvoorstel Belastingplan 2025 bij de Tweede Kamer ingediend. Het wetsvoorstel is onderdeel van het pakket Belastingplan 2025. Het is de bedoeling dat de wet op 1 januari 2025 in werking treedt. Verder zijn al twee nota’s van wijziging aangekondigd.

Inkomstenbelasting

  • Het gezamenlijke basistarief in box 1 en loonbelasting wordt gesplitst in twee tarieven. Hierdoor moet gericht lastenverlichting plaatsvinden. Het tarief eerste schijf wordt 35,82%, het tarief in de tweede schijf vanaf € 38.441 wordt 37,48% en het tarief in de derde schijf vanaf € 76.817 blijft 49,50%. Voor belastingplichtigen ouder dan de AOW-leeftijd gelden de tarieven van 17,92%, 37,48% respectievelijk 49,50%;
  • Het aangrijpingspunt van het toptarief in de inkomstenbelasting wordt verlaagd, waardoor belastingplichtigen eerder onder het toptarief vallen. Ook wordt het aangrijpingspunt jaarlijks geïndexeerd;
  • Het tarief van de tweede schijf in box 2 van 33% wordt met 2%-punt verlaagd naar 31%. Het toptarief voor aanmerkelijkbelanghouders komt hierdoor uit op 48,80%;
  • De algemene heffingskorting wordt verlaagd naar € 3068;
  • Het punt waarop de algemene heffingskorting afbouwt, wordt gekoppeld aan het wettelijk
    minimumloon (WML);
  • De uitbetaling van de algemene heffingskorting (AHK) aan minstverdienende partners geboren op of na 1 januari 1963, wordt gedeeltelijk teruggebracht. Hierbij geldt een aantal aanvullende voorwaarden. Zo moet de minstverdienende partner de AHK zelf niet of beperkt kunnen verrekenen (beneden een niveau van 55% van de voor de belastingplichtige geldende algemene heffingskorting); de minstverdienende partner bij aanvang van het kalenderjaar ten minste 21 jaar is en in het kalenderjaar niet gedurende meer dan zes maanden in belangrijke mate door de ouders is onderhouden; de meestverdienende partner voldoende belasting en premie voor de volksverzekeringen is verschuldigd, na vermindering met de gecombineerde heffingskorting; het gezamenlijke verzamelinkomen minder dan € 48.500 (geschat bedrag 2028) bedraagt; en dat het bedrag van de AK waar de meestverdienende partner recht op heeft niet te hoog is.
  • Er wordt verduidelijkt dat huurderslasten voor de niet-zelfstandige werkruimte in een als ondernemingsvermogen geëtiketteerde woning niet-aftrekbaar is. Zie ook Hof Arnhem-Leeuwarden van 29 november 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:9544, V-N 2017/14.15;
  • De regelgeving met betrekking tot de MIA en Vamil wordt aangepast conform de EIA. De integratie van het aanvraagproces en de bezwaarprocedure leidt voor de MIA/Vamil tot een beschikking van RVO waartegen bezwaar en beroep open staat. De milieudeskundige beoordeling van de aangemelde investering komt daarmee bij de RVO te liggen in plaats van bij de inspecteur (die daarvoor nu afhankelijk is van de kennis van RVO bij het opleggen van de aanslag);
  • Ten aanzien van excessief lenen komt er een regeling ter voorkoming van onvoorziene dubbeltellingen bij personenvennootschappen. Verplichtingen die voortkomen uit de verbondenheid van de participanten in een samenwerkingsverband, worden uitgesloten van het schuldenbegrip. Daarnaast wordt een samentelbepaling ingevoerd voor situaties waarin een schuld voor meer dan de nominale waarde bij verschillende belastingplichtigen die participeren in een samenwerkingsverband in aanmerking wordt genomen bij de berekening van het fictief regulier voordeel. Ook wordt een dubbeltelling weggenomen doordat het meerdere van het gezamenlijk in aanmerking te nemen bedrag in gelijke delen in mindering wordt gebracht op het bij de belastingplichtige in aanmerking te nemen bedrag van de schuld;
  • Voor bepaalde vermogensrechten in verband met het herstel van aardbevingsschade in Groningen en Noord-Drenthe komt een specifieke vrijstelling in box 3;
  • De fiscale regelingen rond giften (giftenaftrek in de IB en de VPB, alsmede geven uit de vennootschap) worden beperkt. Voorgesteld wordt met ingang van 1 januari 2025 de regeling geven uit de vennootschap af te schaffen en voor giften gedaan op of na 1 januari 2025 de giftenaftrek in de VPB af te schaffen. De giftenaftrek in de IB blijft ongewijzigd. Er wordt geen uniformering voorgesteld, zoals eerder wel was aangekondigd;
  • In de regeling aftrek voor specifieke zorgkosten worden enkele aanpassingen gedaan. Voor de kosten van vervoer voor het verkrijgen van medische hulp en (farmaceutische) hulpmiddelen wordt voorgesteld aan te sluiten bij de wijze waarop reiskosten voor het bezoeken van langdurig verpleegde personen wordt berekend. Hierbij worden de aftrekbare uitgaven gesteld op € 0,23 per kilometer indien gereisd wordt per auto, niet zijnde een taxi. Bij leefkilometers wordt voorgesteld om een vast bedrag voor aftrek in aanmerking te laten komen. Bij de uitgaven voor reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen wordt de voorwaarde dat de bezoeker bij aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde met de verpleegde gewijzigd in de voorwaarde dat de bezoeker bij aanvang van de verpleging een gezamenlijke huishouding voerde met de verpleegde;
  • Er wordt een aantal wijzigingen voorgesteld in de Wet IB 2001 en de Wet VPB 1969 waarmee redactionele onjuistheden en onbedoelde gevolgen van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen (Wet FKR) worden hersteld. De wijzigingen zien op het volgende: i) een verwijzingsfout in de regeling voor buitenlandse belastingplichtigen voor de inkomstenbelasting; ii) een toevoeging aan het begrip kerkgenootschappen als vennootschapsbelastingplichtig lichaam; iii) een overbodig geworden toerekeningsbepaling voor commanditaire vennoten in de vennootschapsbelasting; iv) een aanpassing van de aftrekbeperking in de vennootschapsbelasting met betrekking tot de toekenningen en uitreikingen van aandelen en optierechten binnen een concern; en ten slotte v) een aanpassing van de specifieke aftrekbeperking voor rente die verschuldigd is aan verbonden lichamen of personen.

Loonbelasting

  • De tekst over de gerichte vrijstelling voor OV-abonnementen wordt aangepast omdat de gerichte vrijstelling voor een verstrekte OV-kaart nog niet helemaal op de juiste wijze is geregeld. Tevens wordt voorgesteld het in de huidige regeling opgenomen onderscheid tussen reizen per Nederlands openbaar vervoer en reizen met ander openbaar vervoer te laten vervallen. Ten slotte wordt voorgesteld de in de huidige regeling gebruikte terminologie aan te passen. Het gaat er dan bijvoorbeeld over wat als een OV-abonnement en wat als een voordeelurenkaart moet worden beschouwd;
  • De eindheffing bestelauto wordt gecorrigeerd voor inflatie over de afgelopen jaren. De bestelauto van de zaak, die afwisselend door meerdere werknemers wordt gebruikt is nu geminimaliseerd op een forfait van € 300. In 2025 geldt een bedrag van € 438. Met ingang van 1 januari 2026 wordt dit jaarlijks geïndexeerd;
  • Het heffingslek waar in België woonachtige zeevarenden tegenaan lopen, wordt gerepareerd. Zij kunnen de ingehouden loonbelasting in principe niet verrekenen met de aanslag inkomstenbelasting. De inspecteur dient op grond van art. 15 AWR de ingehouden loonbelasting – zo nodig ambtshalve – bij voor bezwaar vatbare beschikking te verrekenen. Het voorstel is dat als de dienstbetrekking volledig buiten Nederland wordt vervuld deze dienstbetrekking wordt geacht in Nederland te zijn vervuld voor zover het heffingsrecht over het loon ter zake van die dienstbetrekking op grond van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting of op grond van enige andere regel van interregionaal of internationaal recht aan Nederland is toegewezen;
  • Ook wordt geanticipeerd op een wijziging van een belastingverdrag in situaties dat Nederland aanvullende afspraken maakt over het heffingsrecht ter zake van het loon dat kan worden toegerekend aan thuiswerkdagen. Dit heeft tot gevolg dat als Nederland als “werkstaat” op grond van een aangepast belastingverdrag toch een heffingsrecht heeft over de in het woonland gewerkte thuiswerkdagen, Nederland dat heffingsrecht in alle situaties kan effectueren.

Vennootschapsbelasting

  • De giftenaftrek in de VPB vervalt met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2025. Daarnaast wordt de regeling geven uit de vennootschap met ingang van 1 januari 2025 voor wat betreft de dividendbelasting en de inkomstenbelasting afgeschaft;
  • Met ingang van 1 januari 2025 wordt een anti-fragmentatiemaatregel opgenomen in de earningsstrippingmaatregel voor vastgoedlichamen met (aan derden) verhuurd vastgoed. De aftrekruimte van de earningsstrippingmaatregel wordt vanaf dan voor vastgoedlichamen met aan derden verhuurd vastgoed buiten toepassing gelaten;
  • De liquidatieverliesregeling (art. 13d lid 7 Wet VPB 1969) wordt op twee punten aangepast. De eerste wijziging betreft de berekening van het voor de deelneming opgeofferde bedrag, dat nodig is om het in aanmerking te nemen liquidatieverlies te bepalen. De voorgestelde wijziging heeft tot gevolg dat bij de berekening van het door een belastingplichtige opgeofferde bedrag voor een deelneming tevens rekening wordt gehouden met een door die belastingplichtige ten gunste van de belastbare winst teruggenomen afwaardering van een vordering op die deelneming, zonder dat een bedrag gelijk aan de afwaardering aan de zogenoemde opwaarderingsreserve wordt toegevoegd. De tweede voorgestelde wijziging heeft betrekking op de zogenoemde tussenhoudsterbepaling in de liquidatieverliesregeling. Het is gebleken dat in strijd met doel en strekking van de liquidatieverliesregeling het in bepaalde situaties mogelijk is om een in beginsel niet-aftrekbaar verkoopverlies op een middellijk gehouden deelneming om te zetten in een aftrekbaar liquidatieverlies op een onmiddellijk gehouden deelneming. Met de voorgestelde wijziging moet de wettelijke regeling voortaan beter aansluiten bij doel en strekking daarvan;
  • De generieke renteaftrekbeperking (earningsstrippingmaatregel) in de VPB wordt van 20% naar het Europees gemiddelde van 25% gebracht;
  • Met een aanpassing van de kwijtscheldingswinstmaatregel moeten bepaalde belemmeringen worden weggenomen die ontstaan bij de sanering van verlieslijdende VPB-plichtige lichamen. Oorzaak daarvan is de samenloop tussen de verliesverrekeningsmaatregel en de kwijtscheldingswinstvrijstelling. Deze lichamen kunnen worden geconfronteerd met VPB-heffing over hun kwijtscheldingswinst. Met de voorgestelde maatregel wordt voor situaties met te verrekenen verliezen van meer dan € 1 miljoen de kwijtscheldingswinst volledig vrijgesteld voor zover de kwijtscheldingswinst de overigens in het jaar geleden verliezen overtreft;
  • Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen; zie onderdeel Inkomstenbelasting.

Dividendbelasting

  • De maatregel om de inkoopfaciliteit voor dividendbelasting met ingang van 2025 af te schaffen (V-N 2023/50.29) wordt teruggedraaid;
  • De per 1 januari 2024 in werking getreden maatregel van de registratiedatum in de dividendbelasting wordt verduidelijkt, zodat de regeling enkel het moment aanwijst waarop de gerechtigde tot de opbrengst van beursgenoteerde aandelen wordt bepaald.

Bronbelasting

  • Er wordt een nieuw en eigen groepsbegrip in de Wet bronbelasting 2021 geïntroduceerd ter vervanging van het begrip ‘samenwerkende groep’. Het voorgestelde nieuwe groepsbegrip wordt aangeduid als ’kwalificerende eenheid’. Het begrip richt zich op situaties waarin lichamen gezamenlijk handelen met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van bronbelasting bij een van die lichamen te ontgaan. De bewijslast ter zake van het bestaan van een kwalificerende eenheid rust bij de inspecteur.

Belastingen van rechtsverkeer

  • De kavelruilvrijstelling in de overdrachtsbelasting is niet langer van toepassing op de verkrijging van een woning, inclusief rechten, de ondergrond en eventuele aanhorigheden daarbij, met uitzondering van agrarische bedrijfswoning. De kavelruilvrijstelling is niet meer van toepassing op de verkrijging van een andere opstal dan een woning inclusief de ondergrond en rechten waaraan die opstal is onderworpen en tot die opstal behorende aanhorigheden (andere opstal), tenzij die geheel of nagenoeg geheel ten behoeve van de landbouw (agrarisch) bedrijfsmatig geëxploiteerd wordt (de landbouweis). Voor de opstallen die wél voldoen aan de landbouweis en daardoor in aanmerking komen voor de kavelruilvrijstelling, geldt dat de bedrijfsmatig agrarische exploitatie gedurende ten minste tien jaar na de verkrijging als zodanig moet worden voortgezet (de voortzettingseis). Als niet aan de voortzettingseis wordt voldaan is ten aanzien van de verkrijging van die opstal(len) die niet langer aan de landbouweis voldoet of voldoen alsnog overdrachtsbelasting verschuldigd. Een vergelijkbare eis geldt ook voor de agrarische bedrijfswoning. Overdrachtsbelasting is niet alsnog verschuldigd indien niet aan de voortzettingseis wordt voldaan als gevolg van het feit dat een opstal door overheidsingrijpen aan de landbouw wordt onttrokken ten behoeve van de ontwikkeling en instandhouding van natuur en landschap. Voor onbebouwde grond geldt de landbouweis (en daarmee de voortzettingseis) niet.

Omzetbelasting

  • Er wordt een aftrekherziening op bepaalde onroerende investeringsdiensten voorgesteld. Hiermee wil het kabinet met name short-staystructuren bestrijden. De herzieningsregeling zoals die al geldt voor (on)roerende investeringsgoederen wordt uitgebreid naar diensten aan onroerende zaken van tenminste € 30.000, zoals verbouwingen en groot onderhoud. De herzieningstermijn is vijf jaar. De eerder toegepaste BTW-aftrek wordt elk jaar, telkens voor 1/5 deel, vergeleken met het gebruik van de dienst in dat jaar. Er is overgangsrecht opgenomen in de vorm van een uitgestelde inwerkingtreding per 1 januari 2026;
  • Voorgesteld wordt het verlaagde BTW-tarief voor het verstrekken van logies binnen het kader van het hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden (hierna: logies) en voor bepaalde culturele goederen en diensten af te schaffen met ingang van het jaar 2026. Het huidige lage BTW-tarief voor kampeerterreinen blijft behouden en is uitgezonderd van de verhoging. Verder gaat een uitzondering gelden voor het verlenen van toegang tot attractieparken, speel- en siertuinen, en andere dergelijke primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen, circussen, dierentuinen en bioscopen. Er is een overgangsbepaling in het wetsvoorstel opgenomen. Die bepaling regelt dat ten aanzien van de posten waarvoor het BTW-tarief met dit voorstel worden verhoogd het BTW-tarief geldt van het moment waarop de prestatie wordt verricht.

BPM, MRB

  • De specifieke tarieftabel in de BPM voor plug-in hybride voertuigen (PHEV's) wordt beëindigd per 1 januari 2025. Aanleiding is de Europese regelgeving die leidt tot een nieuwe methode waarop de CO2-uitstoot van PHEV’s wordt bepaald;
  • De fiscale voertuigdefinities worden gestroomlijnd met het kentekenregister. Het voorstel is om in de fiscaliteit vanaf 2025 de officiële voertuigregistraties te volgen. De
    voorgestelde wijzigingen in de BPM hebben als gevolg dat iets meer auto’s kwalificeren als bestelauto en, daardoor, in aanmerking komen voor de uitzonderingen voor het privégebruik auto in de loon- en inkomstenbelasting. De fiscaal afwijkende definitie van
    ‘kampeerwagen’ vervalt. In plaats daarvan wordt fiscaal volledig aangesloten op de aanduiding ‘kampeerwagen’ in het kentekenregister. De vereenvoudiging treedt in werking met ingang van 1 januari 2027;
  • Vanaf 1 januari 2026 geldt voor emissievrije personenauto’s een aangepaste tariefkorting van 25% in de MRB. Vanaf 2030 vervalt de korting.

Accijnzen

  • Voorgesteld wordt om de accijnstarieven (zoals geldend per 1 juli 2023) voor ongelode benzine, diesel en LPG te verlengen tot en met 31 december 2025. Door wederom in 2025 niet te indexeren wordt de voorgestelde maatregel hiermee voor 2025 de facto ruimer dan de accijnskorting in voorgaande jaren.

Milieuheffingen

  • De energiebelasting op aardgas tot een verbruik van 170.000 m3 wordt verlaagd met 2,8 cent per m3 in 2025, oplopend naar 4,8 cent per m3 in 2030 (prijspeil 2024);
  • De belastingvermindering energiebelasting wordt met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2024 met 3 cent (exclusief BTW) verhoogd (zie ook het besluit in V-N 2024/10.19). Dit gebeurt naar aanleiding van het amendement Omtzigt op het Belastingplan 2024 (36418, nr. 27; V-N 2023/50.29) dat het verlaagde energiebelastingtarief voor walstroom in tien jaar afbouwt naar het tarief in de derde schijf elektriciteit;
  • Waterstofverbruik in energetische processen wordt met ingang van 1 januari 2026 in de energiebelasting tegen een apart tarief belast;
  • Het kabinet stelt voor de reductieopgave voor afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) als gevolg van de CO2-heffing industrie te vergroten door de hoeveelheid beschikbare dispensatierechten voor het jaar 2030 te verminderen met 1 Mton. Deze beoogde aanscherping wordt bereikt met het voorstel tot introductie van een correctiefactor voor AVI’s (hierna: AVI-correctiefactor);
  • De vrijstellingen voor duaal gebruik van kolen en non-energetisch gebruik van kolen worden per 2027 afgeschaft. Dit voorstel was oorspronkelijk een onderdeel van het wetsvoorstel fiscale klimaat maatregelen industrie en elektriciteit (36432; V-N 2023/46.17) dat is verworpen door de Eerste Kamer;
  • Er worden enkele verbeteringen aangebracht in de CO2-heffing glastuinbouw. Door middel van een wijziging van de Wet Fiscale klimaatmaatregelen glastuinbouw (V-N 2024/4.3.11) wordt het nieuw vastgestelde tarief van de CO2-heffing glastuinbouw opgenomen in de Wbm. Er wordt voorgesteld om het bindingscriterium te vervangen door de eis dat ten minste 75% van de met aardgas opgewekte warmte direct of indirect wordt getransporteerd naar één of meer glastuinbouwbedrijven. Ook wordt de aangiftetermijn voor de CO2-heffing glastuinbouw gesteld op ten minste drie maanden na het einde van het tijdvak waarover aangifte wordt gedaan.

Kansspelbelasting

  • Het tarief kansspelbelasting wordt verhoogd van 30,5% naar 34,2% per 1 januari 2025 en daarna tot 37,8% per 1 januari 2026.

Aangekondigde nota’s van wijziging

De Staatssecretaris van Financiën heeft al twee nota’s van wijziging aangekondigd op het Belastingplan 2025.

  • In de nota van wijziging wordt een mogelijkheid gedicht om de met ingang van 1 januari 2025 voorziene aanpassing van het regime voor de fiscale beleggingsinstelling (fbi-regime) in de vennootschapsbelasting als gevolg van de Wet aanpassing fiscale beleggingsinstelling te ontgaan. Tevens wordt voor het begrip vastgoed in het fbi-regime aansluiting gezocht bij het begrip vastgoed elders in de vennootschapsbelasting;
  • Bijstellen hoogte proceskostenvergoeding WOZ- en BPM-bezwaarzaken: De Hoge Raad heeft op 12 juli 2024 een arrest gewezen (V-N 2024/33.18) als gevolg waarvan het lage tarief voor de proceskostenvergoeding in belasting- en premiezaken buiten toepassing moet blijven. Dit arrest wordt per 1 januari 2025 gecodificeerd in het Bpb. Enkel het tarief voor overige zaken, dat thans dubbel zo hoog is, blijft dan over. In de nota van wijziging wordt geregeld dat de factor met ingang van 1 januari 2025 wordt verlaagd naar 0,125. Dit zorgt ervoor dat de proceskostenvergoeding die in de bezwaarfase kan worden toegekend in lijn blijft met hetgeen de wetgever bij de invoering van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en BPM voor ogen stond.

In een aangekondigde tweede nota van wijziging worden maatregelen opgenomen waarover die in augustus 2024 niet tijdig voor het aanvragen van advies van de Raad van State afgerond waren. Deze moeten de koopkracht van burgers te versterken en de extra uitgaven of gederfde inkomsten dekken. Het gaat dan om:

  • De versobering van de 30%-regeling uit het Belastingplan 2024 (’30-20-10-regeling’) wordt grotendeels teruggedraaid en de maximale onbelaste vergoeding wordt op een constant forfait van 27% gesteld per 1 januari 2027. In de jaren 2025 en 2026 geldt voor alle ingekomen werknemers een percentage van 30%. Verder wordt de salarisnorm verhoogd van € 46.107 naar € 50.436 (prijzen 2024) en de salarisnorm voor ingekomen werknemers jonger dan 30 jaar met een mastergraad van € 35.048 naar € 38.338 (prijzen 2024). Voor ingekomen werknemers die vóór 2024 de 30%-regeling hebben toegepast geldt respecterend overgangsrecht. Voor hen blijft tot het einde van de looptijd een percentage van 30% gelden en de oude (geïndexeerde) salarisnormen;
  • Er komt een nieuw en gunstiger algemeen woningtarief van 8% in de overdrachtsbelasting. Met ingang van 1 januari 2026 wordt het algemeen tarief voor woningen verlaagd van 10,4% naar 8%. Dit nieuwe tarief is van toepassing op alle verkrijgingen van woning, met uitzondering van situaties waarin het bestaande verlaagd tarief van 2% of een vrijstelling, zoals de startersvrijstelling, geldt.

[Nieuwsbron]

--------------------

Het belastingpakket 2025 bestaat naast dit wetsvoorstel uit de volgende wetsvoorstellen:

  1. Prinsjesdag 2024: Wetsvoorstel Belastingplan BES eilanden 2025
  2. Prinsjesdag 2024: Overige Fiscale Maatregelen 2025
  3. Prinsjesdag 2024: Fiscale Verzamelwet 2025
  4. Prinsjesdag 2024: Wetsvoorstel aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025
  5. Prinsjesdag 2024: Wetsvoorstel Wet aanpassing wet minimumbelasting 2024
  6. Prinsjesdag 2024: Wetsvoorstel beëindiging salderingsregeling voor elektriciteit
  7. Prinsjesdag 2024: Wetsvoorstel Wet Huurtoeslag ter verbetering van de koopkracht en vereenvoudiging van de regeling
  8. Prinsjesdag 2024: Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget tot intensivering van het kindgebonden budget in verband met koopkrachtondersteuning in 2025
  9. Prinsjesdag 2024: Wetsvoorstel wijziging van de algemene nabestaandenwet en de Participatiewet in verband met het in 2025, 2026 en 2027 afbouwen van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon

Informatiesoort: VN Vandaag

Dossiers: Prinsjesdag 2024

Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën

Editie: 17 september

Focus: Focus

Rubriek: Belastingrecht algemeen

Uitsluiting Nieuwsbrief: Uitsluiting Nieuwsbrief

6310

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen