A-G Niessen is van mening dat de indiener van het wetsvoorstel Wet IB 2001 de hantering van bijzondere IB-tarieven niet meer nodig achtte omdat het algemene tarief werd verlaagd. De middelingsregeling moet dus vanaf 2001 het progressienadeel tegengaan.

De heer X volgt een opleiding aan de Koninklijke Militaire Academie. In 2008 wordt hij eervol ontslagen. X vecht het ontslag met succes aan en ontvangt in 2014 met terugwerkende kracht salaris met wettelijke rente. Op het totaal van € 196.377 is € 62.067 loonheffing ingehouden. Bij de berekening hiervan is uitgegaan van afzonderlijke maandsalarissen. In geschil is de IB-aanslag over 2014 waarbij € 30.818 moet worden bijbetaald. X stelt dat recht bestaat op wettelijke rente over het achterstallige salaris, zodat het salaris rentedragend is geworden en dus fiscaal ook reeds vanaf 2009 is genoten. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden impliceert het verschuldigd worden van wettelijke rente geen ‘rentedragend worden’ van het salaris. De nabetaling is dus terecht pas belast in 2014. X stelt in cassatie onder meer dat het progressienadeel in strijd is met de parlementaire behandeling van de Wet IB 2001.

Advocaat-Generaal Niessen is van mening dat de indiener van het wetsvoorstel de hantering van bijzondere IB-tarieven niet meer nodig achtte omdat het algemene tarief werd verlaagd. De middelingsregeling moet dus vanaf 2001 het progressienadeel tegengaan. Volgens vaste rechtspraak is moratoire interest geen rente in de zin van art. 3.146 Wet IB 2001 en is er ook geen goede reden om deze als zodanig te beschouwen. De A-G concludeert tot ongegrondverklaring.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 4 november

10

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen