Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X geen recht heeft op reisaftrek omdat niet binnen een tijdsbestek van 24 uur heen en weer wordt gereisd. Voor het dagelijkse woonwerkverkeer stelt de wetgever terecht deze eis.

X werkt vanaf augustus 2018 fulltime bij een bedrijf. Hij reist daar elke zondagavond of maandagochtend heen en reist elke vrijdagavond weer terug naar zijn woonplaats. Tussentijds verblijft hij in een hotel op 12 km afstand van het bedrijf. X ontvangt van zijn werkgever een reiskostenvergoeding van € 648. In de IB-sfeer claimt reisaftrek openbaar vervoer van € 854. In geschil is of die aftrek terecht door de inspecteur is gecorrigeerd.

Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X geen recht heeft op reisaftrek omdat niet binnen een tijdsbestek van 24 uur heen en weer wordt gereisd. X maakt ook niet aannemelijk dat hij 12 km per openbaar vervoer aflegt tussen het verblijfadres (hotel) en zijn werkadres. Bij een afstand van 12 km is de forfaitaire aftrek (€ 337) bovendien kleiner dan de reiskostenvergoeding, waardoor alsnog geen recht op reisaftrek zou bestaan. X beroept zich ook vergeefs op het gelijkheidsbeginsel. Voor het dagelijkse woonwerkverkeer wordt door de wetgever terecht de eis gesteld dat binnen 24 uur heen en weer wordt gereisd, ondanks dat X daar dagelijks zeven uur mee zoet zou zijn. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.87

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Noord-Holland

Editie: 6 januari

10

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen