Rechtbank Rotterdam oordeelt dat een belanghebbende in een parkeerbelastingzaak zich niet kan beroepen op de black box jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Hoge Raad.
X is het niet eens met een naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Rotterdam.
Rechtbank Rotterdam oordeelt dat een belanghebbende in een parkeerbelastingzaak zich niet kan beroepen op de black box jurisprudentie (RvS 17 mei 2017, AB 2017/313 en HR 17 augustus 2018, V-N 2021/8.24.3). Anders dan in die uitspraken gaat het bij een naheffingsaanslag parkeerbelasting niet om een door het bestuursorgaan genomen besluit dat geheel of ten dele het resultaat is van een geautomatiseerd proces, zoals bijvoorbeeld wel het geval is bij de modelmatige waardebepaling in het kader van de uitvoering van de Wet WOZ. Als de heffingsambtenaar op basis van de door de scanauto vastgestelde feitelijke gegevens (zoals datum, tijdstip van de constatering, straat, coördinaten, kenteken en merk) vaststelt dat een auto is geparkeerd in een betaald-parkeren-gebied zonder de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen, legt hij een naheffingsaanslag op. Het gaat daarbij om vaststelling van feiten en niet om aannames en keuzes die de heffingsambtenaar doet/maakt om tot het opleggen van de naheffingsaanslag te komen. De heffingsambtenaar hoeft X dus ook geen inzage in het softwaresysteem te bieden. De rechtbank verklaart het beroep van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Rechtbank Rotterdam
Editie: 6 januari