Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat géén onderscheid mag worden gemaakt naar de omvang van het financiële belang in de bezwaar- en beroepsfase en dat de nevenvorderingen ook meetellen. De heer X krijgt dus alsnog een immateriële schadevergoeding van € 1.000. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

De heer X doet in 2011 BPM-aangifte voor een gebruikte personenauto. Na bezwaar is de verschuldigde BPM verminderd van € 5.119 tot € 4.434. X krijgt een rentevergoeding van € 2, alsmede een proceskostenvergoeding van € 54,50. Volgens Rechtbank Gelderland moet de inspecteur rente vergoeden op basis van de in artikelen 30f lid 5 en 30hb AWR opgenomen rentevoeten, uitgaande van de dag na die van de betaling van de onverschuldigde BPM en eindigt op de dag waarop deze BPM wordt terugbetaald. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt afgewezen, aangezien sprake is van een zeer gering financieel belang. Vorderingen die zijn afgeleid van de belastingschuld – zoals de hoogte van de schadevergoeding wegens rentederving, de bezwaarkosten en immateriële schadevergoeding – tellen namelijk niet mee. X gaat in hoger beroep.

Hof Arnhem-Leeuwarden (MK IV, 28 februari 2017, 15/00422, V-N Vandaag 2017/507) oordeelt dat géén onderscheid mag worden gemaakt naar de omvang van het financiële belang in de bezwaar- en beroepsfase en dat de nevenvorderingen ook meetellen. X krijgt dus alsnog een immateriële schadevergoeding van € 1.000. Ter zitting zijn partijen bij wijze van compromis overeengekomen dat een korting van 4% op de handelsinkoopwaarde (marge-auto als referentievoertuig) wordt toegepast, zodat X een teruggaaf krijgt van € 178. Voor wat betreft de invorderingsrente dient X zich uiterlijk na het onherroepelijk worden van de onderhavige uitspraak te wenden tot de ontvanger. Die zal hierop bij voor bezwaar vatbare beschikking beslissen. De EU-jurisprudentie is niet van toepassing op de rentevordering, aangezien geen sprake is van strijd met het EU-recht. De proceskostenvergoeding wordt vastgesteld op € 2.227,50. Vanwege de samenhang met twaalf andere zaken wordt 1/13 daarvan (€ 171,35) toegekend aan X.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen

Instantie: Hoge Raad

Editie: 25 april

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen