X bv heeft in de periode maart 2004 tot en met november 2005 op eigen naam en voor eigen rekening aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van "harde tarwe" dan wel "harde tarwe, andere dan zaaigoed". In de aangiften is onderverdeling 1001 10 00 van de Gecombineerde Nomenclatuur (hierna: de GN) opgegeven als toepasselijke tariefpost. De goederen zijn van oorsprong uit Turkije. Van één van de door X bv aangegeven zendingen is een monster genomen dat door het Douanelaboratorium nader is onderzocht. Op basis van de uitslag heeft de inspecteur deze zending goederen ingedeeld als bulgurtarwe onder postonderverdeling 1904 30 00 van de GN, en de meer verschuldigde douanerechten en omzetbelasting nagevorderd. De inspecteur heeft op 8 maart 2007 met betrekking tot de door X bv bedoelde invoeraangiften (in totaal 47) de in geschil zijnde, op één aanslagbiljet verenigde uitnodigingen tot betaling uitgereikt met als reden dat met betrekking tot die aangiften een onjuiste tariefpost is toegepast, en dat de juiste tariefpost moet zijn postonderverdeling 1904 30 00 van de GN waarvoor een hoger tarief aan douanerechten geldt.
X bv komt uiteindelijk in cassatie en stelt onder andere dat de inspecteur het Europeesrechtelijke verdedigingsbeginsel heeft geschonden door haar niet, voorafgaand aan het uitreiken van de uitnodigingen tot betaling, de gelegenheid te geven binnen een bepaalde termijn te reageren op het voornemen tot heffen.
Volgens de Hoge Raad blijkt uit de uitspraak van het hof en de stukken van het geding niet dat de inspecteur X bv volgens de Europeesrechtelijke eisen heeft ingelicht over zijn voornemen tot het uitreiken van de betreffende uitnodigingen tot betaling. Ook blijkt daar niet uit dat de inspecteur X bv in de gelegenheid heeft gesteld om voorafgaande aan het vaststellen van de uitnodigingen tot betaling haar zienswijze te geven op de elementen waarop de uitnodigingen tot betaling zijn gestoeld. Het beroep in cassatie is gegrond. Volgt verwijzing. Verwijzingshof Amsterdam dient te beoordelen of de inspecteur bij het uitreiken van de uitnodigingen tot betaling het verdedigingsbeginsel heeft geschonden en als dat zo is of het besluitvormingsproces met betrekking tot de uitnodigingen tot betaling zonder deze schending een andere afloop zou kunnen hebben gehad.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 4:8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Europees belastingrecht, Douane
Instantie: Hoge Raad
Editie: 2 november