Hof Amsterdam bevestigt dat de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie van de Wet IB 1964 met betrekking tot de kosten en lasten van kleding, met uitzondering van werkkleding, en persoonlijke verzorging ten behoeve van de ondernemer zelf nog steeds van toepassing zijn op de Wet IB 2001.

X is zelfstandig podiumkunstenaar en stelt in 2016 voor € 5151 aan uitgaven voor eten, drinken, persoonlijke verzorging en podiumkleding te hebben gedaan. Hiervan wil hij 73,5% aftrekken (art. 3.15 lid 5 Wet IB 2001). In geschil is of de inspecteur terecht slechts € 1500 in aftrek toelaat (art. 3.15 lid 1 Wet IB 2001). Volgens Rechtbank Noord-Holland maakt X niet aannemelijk hoeveel is uitgegeven aan kleding die uitsluitend is aangeschaft om te dragen bij optredens. X stelt vergeefs dat een kleinkunstenaar zijn beroep niet kan uitoefenen zonder beroepskleding en aan de hand van de door hem overgelegde stukken is ook geen splitsing in voeding, kleding en persoonlijke verzorging te maken. X gaat in hoger beroep.

Hof Amsterdam bevestigt dat de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie van de Wet IB 1964 met betrekking tot de kosten en lasten van kleding, met uitzondering van werkkleding, en persoonlijke verzorging ten behoeve van de ondernemer zelf nog steeds van toepassing zijn op de Wet IB 2001. Art. 8b lid 1, onderdeel a, sub 4 en 5 Wet IB 1964 is namelijk vrijwel gelijkluidend overgenomen in art. 3.16 lid 2 onderdelen c en d Wet IB 2001. Het hoger beroep is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.16

Wet op de loonbelasting 1964 8b

Instantie: Hof Amsterdam

Rubriek: Inkomstenbelasting

Editie: 8 december

Informatiesoort: VN Vandaag

507

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen