Belanghebbende, X bv, vormt in 1998 een vervangingsreserve in verband met de verkoop van een onroerende zaak. In het jaar 2003 wordt X bv ontbonden. De inspecteur legt een VPB-navorderingsaanslag aan X bv op in verband met de vrijval van de reserve als gevolg van de ontbinding van X bv. Rechtbank Arnhem oordeelt dat de inspecteur over een nieuw feit beschikt voor het opleggen van de VPB-navorderingsaanslag. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur geen reden had om aan de aangifte van X bv te twijfelen en hij dus niet gehouden was tot nader onderzoek. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in de aangifte geen melding wordt gemaakt van de ontbinding van X bv.
Hof Arnhem (MK III, 4 december 2012, 11/00516, V-N 2013/13.2.2) oordeelt dat er geen sprake is van een ambtelijk verzuim en dat X bv te kwader trouw is. Het hof acht hierbij van belang dat X bv in de VPB-aangifte geen melding van de ontbinding heeft gedaan en verder – ondanks de ontbinding – een herinvesteringsreserve (HIR) heeft aangegeven. Ook heeft de inspecteur de HIR terecht in 2003 laten vrijvallen, en niet in 2002. Voor de aanwending van de HIR is namelijk tot 31 december 2003 uitstel verleend. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 14
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 8 november