Kamerstukken II 2012/13, 33417, nr 16
Verzoeker, een vastgoedbedrijf, heeft in februari 2011 een woonhuis gekocht. Hij werd daartoe gestimuleerd door de in 2011 geldende termijnverlenging van art. 13 WBR. In 2011 gold namelijk een termijn van 12 maanden (in plaats van 6 maanden) in deze faciliteit over doorverkoop. Verzoeker is 6% overdrachtsbelasting verschuldigd. Op 1 juli 2011 besloot het kabinet het tarief te verlagen van 6% naar 2%, met terugwerkende kracht tot 15 juni 2011. Verzoeker stelt dat de terugwerkende kracht ook zou moeten gelden voor woningaankopen uit de periode 15 december 2010 tot 15 juni 2011. De Commissie voor de verzoekschriften en burgerinitiatieven oordeelt dat de wetgever de faciliteit van art. 13 WBR uitdrukkelijk heeft bedoeld voor de opvolgende koper en niet voor de verkoper/eerste koper. De opvolgende koper ondervindt door de tijdelijke tariefsverlaging geen nadeel. Partijen kunnen afspraken maken over de verwerking van het nadeel van de tussentijdse tariefsverlaging voor de eerste koper. Aangezien verzoeker de in februari 2011 gekochte woning niet binnen 12 maanden heeft doorverkocht is de doorverkoopfaciliteit hier overigens in het geheel niet meer van toepassing. De staatssecretaris kan worden gevolgd in zijn standpunt dat er geen reden is om de regeling omtrent de tijdelijke tariefsverlaging overdrachtsbelasting te herzien.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën
Editie: 22 februari