Op verzoek van X bv wordt een in 2004 gedane aanvraag bouwvergunning eerste fase in 2005 omgezet in een aanvraag van een reguliere bouwvergunning. De heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad legt zowel na de aanvraag als na de omzetting een aanslag bouwleges aan X bv op. X bv stelt dat de tweede aanslag moet worden verminderd omdat er is uitgegaan van een onjuist belastingjaar dan wel dat er sprake is van een tweede primitieve aanslag.
Hof Amsterdam overweegt dat X bv in eerste instantie (in 2004) een aanvraag voor een bouwvergunning eerste fase heeft gedaan. In 2005 is deze aanvraag op verzoek van X bv gewijzigd in een aanvraag voor een reguliere vergunning. De heffingsambtenaar is terecht uitgegaan van het belastingjaar waarin de oorspronkelijke aanvraag in behandeling is genomen. Het hof verwerpt de stelling van X bv dat er sprake is van een tweede primitieve aanslag. De door X bv aangevraagde wijziging is toegestaan om te voorkomen dat X bv door de lange behandelingsduur van de aanvraag aan andere voorwaarden zou moeten voldoen dan ten tijde van het indienen van de aanvraag golden. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de gemeente niet (meer) bevoegd zou zijn om de aanslag eerste fase op te leggen. Dit door X bv beoogde gevolg druist zo zeer in tegen hetgeen partijen voor ogen stond bij de wijziging dat reeds daarom geen grond bestaat om X bv hierin te volgen. Hierna oordeelt het hof dat de gemeente bij de leges de opbrengstlimiet van art. 229b Gemeentewet niet heeft overschreden. Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 22 februari