Naar aanleiding van een verzoek daartoe beslist de Staatssecretaris van Financiën dat in de voorgelegde casus toepassing van de hardheidsclausule gerechtvaardigd is. De dubbele belastingheffing die ontstaat door het niet toepassen van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten doordat sprake is van een buiten beschouwing blijvende vaste inrichting is een onbedoeld gevolg.

In de casus houdt de in Nederland gevestigde A BV alle aandelen in B. B is een naar buitenlands recht opgerichte entiteit met operationele werkzaamheden in land X. B wordt door haar rechtsvorm naar Nederlandse maatstaven als transparante entiteit aangemerkt voor de VPB. In land X wordt B als niet-transparante entiteit aangemerkt en is zij zelfstandig belastingplichtig. Naar het recht van land X is B ook geen in dat land gelegen vaste inrichting. Vanuit Nederlands perspectief kwalificeert B wel als vaste inrichting in land X.

Vanwege het hybride karakter van B is sprake van een buiten beschouwing blijvende vaste inrichting op grond van art. 12ac lid 1 onderdeel b VPB 1969. Hierdoor vindt de objectvrijstelling geen toepassing en wordt het resultaat van B zowel in land X als in Nederland belast. Door de toepassing van de hardheidsclausule blijft art. 15e lid 9 VPB 1969 buiten toepassing en wordt dubbele belastingheffing voorkomen.

In vergelijkbare situaties kan een beroep op de hardheidsclausule worden gedaan door een verzoek te sturen naar het Ministerie van Financiën.

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 15e

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 12ac

[Nieuwsbron]

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Vennootschapsbelasting

Editie: 14 oktober

Informatiesoort: VN Vandaag

Focus: Focus

739

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen