Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur de afwaardering terecht heeft gecorrigeerd. Er is namelijk sprake van een onzakelijke lening.

In 2004 neemt E bv de aandelen G bv voor € 306.360 over van Q. De aandelen E bv zijn (indirect) in handen van belanghebbende, X, de zoon van Q, en Z, de dochter van Q. In 2009 nemen X en Z de vordering van Q op E bv over voor € 200.000. In 2011 worden E bv en G bv failliet verklaard. X waardeert de vordering in 2010 af ten laste van zijn inkomen. De inspecteur accepteert de afwaardering niet. Rechtbank Gelderland oordeelt dat het faillissement in 2010 nog niet voorzienbaar was en dat er in 2010 dan nog geen aanleiding was voor afwaardering van de vordering.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur de afwaardering terecht heeft gecorrigeerd. Volgens het hof is er namelijk sprake van een onzakelijke lening. Het hof acht het aannemelijk dat X bij het aangaan van de leningsovereenkomst in 2009 een debiteurenrisico heeft gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. Het hof overweegt hierbij onder andere dat E bv al jaren negatieve resultaten behaalde en al jaren over een negatief vermogen beschikte. Verder wijst het hof er op dat in de leningsovereenkomst geen enkele zekerheid voor de terugbetaling van het geleende bedrag is opgenomen en dat de lening is achtergesteld bij de door de banken verstrekte geldleningen. Ook wijst het hof er nog op dat X niet aannemelijk heeft gemaakt dat een derde bereid zou zijn geweest in de gegeven omstandigheden het ontbreken van zekerheden te compenseren met een hogere rente die door E bv gedragen zou moeten worden. Het gelijk is aan de inspecteur.

Lees ook het thema De onzakelijke lening.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.92

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 7 oktober

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen