In het besluit van 11 januari 2016 stelt de Europese Commissie vast dat de Belgische regeling inzake overwinst staatssteun voor de begunstigden ervan vormt. In het besluit draagt de EC België op om de verleende steun terug te vorderen van de ontvangers. België is het hier niet mee eens en verzoekt het Gerecht om nietigverklaring van het besluit. Vervolgens verzoekt België de president van het Gerecht om de tenuitvoerlegging van het besluit op te schorten. België wijst er daarbij op dat de vrees bestaat dat een aantal ondernemingen België zal willen verlaten, of niet meer in België zal willen investeren. Verder wijst België er nog op dat een kans op onherstelbare schade aanwezig is, omdat het uitvoeren van het besluit tot een enorme administratieve last zal leiden. Ook vreest België dat de ontvangers van de staatssteun gerechtelijke actie zullen ondernemen.
De president van het Gerecht beslist dat België niet heeft aangetoond dat het ernstige en onherstelbare schade dreigt te lijden als de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit niet wordt opgeschort. Volgens de president toont België niet aan dat aan de voorwaarde van spoedeisendheid is voldaan. De president overweegt daarbij dat België niet nader concretiseert welke buitensporig zware last op Belgische Belastingdienst zal komen te rusten. Ook merkt de president op dat het waarschijnlijk gaat om slechts 50 ondernemingen, die eventueel gerechtelijke stappen zullen ondernemen, en dat dan niet valt in te zien hoe dat de goede werking van de Belgische belastingadministratie in gevaar zou kunnen brengen. De president wijst het verzoek in kort geding af.
Wetsartikelen:
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 107
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht
Instantie: Gerecht van de Europese Unie
Editie: 7 oktober